De Sneker Bloednacht is een van de meest dramatische gebeurtenissen in de Friese Waterpoortstad tijdens de oorlogsjaren 1940-1945. De voorgeschiedenis van het drama begint met Gaele van der Kooij (Wommels, 1906 – Scharnegoutum, 1944).

Voor de oorlog is Van der Kooij in Sneek handelsreiziger van beroep en stapt na de bezetting over naar de Duitsers om lid te worden van het NSKK (Nationalsozialistische Kraftfahrkorps). De collaborateur is op de hoogte van verzetszaken in en rond Sneek en verricht onder meer chauffeursdiensten voor de bezetter.

Gedurende de april-mei staking in 1943, ook wel de melkstaking genoemd, leidt Van der Kooij Duitsers rond in de regio Sneek. De jonge mannen Broer de Witte (1923-1943) uit Westhem en Bauke de Vries (1907-1943) uit Oudega (W) worden vanwege hun betrokkenheid bij deze staking gefusilleerd.

Van der Kooij woont met zijn echtgenote aan de Vesperstraat in de Noordoosthoek van Sneek. Hij ontdekt dat bij zijn achterbuurman: de gymnastiekleraar Hendrik Jongkind wonend aan de Parallelweg, door het verzet wordt vergaderd. Er vindt op diens adres huiszoeking plaats, maar niets kwalijks wordt gevonden. Van der Kooij roept nog dat een overvalwagen komt, maar die verschijnt niet, aldus schrijver en historisch onderzoeker Hessel de Walle.

De KP Sneek, onderdeel van de Landelijke Knokploegen of LKP, vindt het te gevaarlijk Van der Kooij zijn gang te laten gaan en besluit hem te ontvoeren. Over dit gebeuren schrijft verzetsman Piet Stavast een andere versie, dan in de boeken van Pieter Wijbenga valt te lezen, schrijft De Walle.

Diverse pogingen om de NSKK-er op te pakken mislukken. Uiteindelijk slaagt een ontvoering waarover verzetsman Ernst Rob de leiding heeft. Als drie NSKK-ers, onder wie Van der Kooij, in Sneek uit de trein stappen, wordt de overloper gevolgd door Stavast en Rob.
Op de Kerkhofslaan aangekomen rent Stavast langs Van der Kooij en roept: Handen omhoog. De collaborateur gaat ervandoor, maar wordt
door Stavast en Rob in de benen geschoten. De verzetsmannen Tinus Pieters en Tjitze van ’t Zet volgen alles nauwlettend vanuit een auto. Op het moment dat Van der Kooij gewond neervalt, springt Van ’t Zet op straat om de NSKK-er snel in de auto te tillen. De gewonde Van der Kooij wordt vervolgens meegevoerd naar de boerderij van Marten de Jong bij Scharnegoutum.

Binnen verzetskringen heerst twijfel wat ze met Van der Kooij aan moeten. Stavast en Rob willen niets weten van liquidatie. Toch wordt hij gefusilleerd. Volgens de gegevens van Stavast lost de ondergedoken Amerikaanse piloot Bob Sherman het fatale schot. Maar de Amerikaan ontkent later dit te hebben gedaan.

De vier KP-ers die deelnemen aan de ontvoering van Van der Kooij verdwijnen van de radar en keren begin augustus terug in Sneek. Het is gymnastiekleraar Jongkind die voorgoed onderduikt.
In plaats van de gevluchte verzetsmensen worden andere ingezetenen het slachtoffer van Duitse vergeldingsmaatregelen. De Duitse Ortskommandant van Leeuwarden, Reine Biele, heeft de NSKK een vrijbrief gegeven om wraak te nemen, schrijft De Walle.
In deel 2 staat gemeentesecretaris Ludolf Rasterhoff centraal.
Wiebe Dooper
Geraadpleegde bronnen
H. de Walle. De mannen van de overval. Leeuwarden, 2019.