Categorieën
Blik op Bolsward Bolsward Cultuur Geschiedenis

Stadhuis van Bolsward, met een uitbundig entree voor boeven (1)

Wie het Bolswarder stadhuis van de buitenkant bekijkt, zal onder de indruk zijn van de vormenrijkdom van het begin 17e eeuw gebouwde monumentale ‘stadspaleis’. We hebben hier te maken met een uitbundige en indrukwekkende vorm van het noordelijk maniërisme, eeuwenlang als zeer decadent beschouwd. Pas in onze tijd wordt deze overtreffende trap van de renaissance met andere, meer bewonderende, ogen bekeken. Met name het zuidelijke vooraanzicht van een door samenwerking van meest plaatselijke vaklieden ontworpen en gebouwde stadhuis is van een indrukwekkende schoonheid.

Schetstekening Bolswarder stadhuis van Cornelis Pronk 1740. Collectie Willem Haanstra

En toch zou ik willen beginnen met de blik te richten op de westgevel.

Dat is ook de kant van het stadhuis die het eerst haar functie, n.l. die van geld verdienen via handel in en keuren van boter en kaas, volledig kon uitoefenen. De daar opgerichte ‘waag’, afgeleid van het werkwoord ‘wegen’, was van groot belang voor de ‘zuivelstad’ Bolsward. De ligging was gunstig: aan natuurlijke en opgeworpen wegen, en aan de natuurlijke waterloop waar Bolsward haar bestaan aan te danken heeft: de natuurlijke waterloop langs de Dijlakker, later geworden tot gracht. Overigens wordt de naam van deze gracht soms heel foutief vermeld al ‘de Dijl’. Daarbij wordt een fantasienaam die op een oude, nagetekende, plattegrond van Bolsward geschreven staat, gebruikt. De betekenis van de naam Dijlakker is ‘lage’ (van ‘delle’) akker (van ‘eker’). Zeker geen naam van een waterloop!

Tijdens een relatief rustige maatschappelijke periode in de geschiedenis van het stadje, de periode na grofweg 1600, diende zich de steeds frequenter gestelde vraag aan of het niet tijd was geworden om een meer praktische en passende vorm van status en allure uit te gaan dragen.

De bestuurswierde

Op een eeuwenoude kruising van water- en landwegen was een bestaande oeverwal al minstens zes eeuwen eerder tot wierde geworden: een kunstmatige ophoging waarop zich mensen, vooreerst agrariërs, gingen vestigen. Deze derde wierde binnen het huidige stadspatroon ontwikkelde zich na het jaar 1000 tot een bestuurscentrum (de ‘bestuurswierde’, naast de kerkwierde – die al voor het begin van de jaartelling bewoning kende- en de handelswierde – waarvan de ouderdom in verband met het ontbreken van gedegen archeologisch onderzoek niet duidelijk is). In de late middeleeuwen verrees op die bestuurswierde een klein, stenen, gebouw  dat als bestuursgebouw dienst ging doen. Al enige tijd eerder was vlakbij op deze wierde een munthuis gevestigd, waar in de 11e eeuw de eerste Bolswarder munten werden geslagen. Nabij stonden de stinsen van landadelijke geslachten als de Jongema’s en de Heerema’s.

Hoewel de tot nu toe bekende Bolswarder stadsrechten pas in 1455 op papier werden gezet, waarbij de zo vaak genoemde pater Brugman geen enkele rol van betekenis zal hebben gespeeld, zal Bolsward als stad met een eigen bestuur en eigen wetten al enkele eeuwen eerder als zodanig erkend zijn.

Na 1600, de periode waarin de zuivelstad Bolsward tot grotere bloei kwam, bleek ook de vraag naar een centrale plek waar men boter en kaas kon keuren en verhandelen, urgenter te worden. Er werd gekozen voor een plek nabij het oude bestuurscentrum om deze wens te realiseren. Een brede, stenen trap aan het water maakte het laden en lossen van de zuivelproducten op de aanmerende bootjes stukken eenvoudiger. Deze zuivelproducten werden op de talrijke boerderijen in Westergo bereid en vandaar met kleine bootjes naar o.m. Bolsward gebracht.

Het opbloeien van de handel, zoals in en om de Waag, had niet alleen economische gevolgen. Ook taalkundig ontstonden, net als in de meeste andere Friese steden, interessante ontwikkelingen. Nadat in 1498 de Duitse hertog Albrecht van Saksen de zeggenschap over het Friese gebied kreeg, werd de bestuurlijke invloed van de Nederlandse taal vanzelfsprekender. Op belangrijke posten in handel en bestuur kwamen meer hollandstaligen te zitten. Het Fries werd zodoende deels teruggedrongen als omgangstaal en via een natuurlijke ontwikkeling ontstond een mengvorm, het Stadsfries. Samenvattend mag je concluderen dat dit Stadsfries meer door het grammaticale Nederlands gevormd werd dan door de bestaande Friese taal. Daarom ook is dat Stadsfries, toen en nu, voor Nederlandstaligen beter te begrijpen dan het Fries.

Start nieuwbouw stadhuis

Om tot de gewenste bebouwing (die van bestuurscentrum, waaggebouw en plaatselijke plek voor de stadswacht) te komen, dienden beide huizen aan weerszijden van een klein bestuursgebouw dat dan al geruime tijd haar oorspronkelijke functie niet goed kon vervullen, aangekocht te worden. Dat lukte. Het grote huis aan de linkerkant, van de weduwe Syoerdtke Evertsdr., diende 2100 carolisgulden op te brengen, het iets kleinere aan de rechterkant, van een der burgemeesteren, Binnert Douwes Saepckema, ruim 813. Zodoende kon in 1613 met de afbraak van de drie bestaande panden worden begonnen, terwijl al in 1612 besloten zal zijn tot nieuwbouw over te gaan, want in dat jaar kocht de gemeente een flinke lading eikenhout van de grietman van Wonseradeel.

Aan de voorwaarden om te komen tot een imponerend multifunctioneel gebouw was voldaan, het werk kon beginnen. Een ambachtelijk en bestuurlijk collectief zal in gezamenlijkheid het ontwerp hebben gemaakt en de bouw begeleid. Links voor, en als eerste al binnen twee jaar gereed, zal de handelsafdeling op de begane grond gebouwd zijn. Het middengedeelte, de plaats waar het oude bestuurscentrum van Bolsward eeuwenlang gevestigd zal zijn (met als alternatieve vergaderlocatie lange tijd de Broerekerk), was daarna aan de beurt. Met als afsluiting een gedeelte waar op de begane grond de toenmalige stadswacht, later politiekorps genoemd, zich vestigde. De ruimten op de eerste verdieping golden als de diverse bestuurlijke en ambtelijke ruimten.

De westgevel

De voorkant van het stadhuis, de zuidzijde dus, biedt de meest intrigerende aanblik, maar in dit artikel laten we onze blik langs een bijzonder deel van de westelijke gevel gaan.

Als symbool voor de vormenrijkdom van het gehele stadhuis mag de oorspronkelijke maniëristische ingangspartij gelden die toegang verschafte tot een achter het stadhuis gebouwde toren waarheen wetsovertreder werden geleid, op weg naar het cachot. Collectie Willem Haanstra

Tussen deze westgevel en een daarnaast staand huis aan de nu zo genoemde Wipstraat bleef ruimte voor een steeg aan de noordzijde bestaan die leidde naar een losstaand torentje. Het bouwcollectief gaf aan een plaatselijk steenhouwer, Jan Pyters, zo kunnen we opmaken uit de bouwkosten die in het oud-archief bewaard bleven, opdracht daar een passende invulling aan te gaan geven. Gelet op het zeer hoge bedrag dat Pyters uitbetaald kreeg, zal hij een stevige inbreng in de algemene bouw hebben gehad. Stijlovereenkomsten tussen het hierna te bespreken ‘gevangenpoortje’ en elementen binnen het stadhuis, zoals de consoles in de raadzaal, sluiten zeker niet uit dat ook deze laatste van zijn hand zijn. Aan de andere kant van het steegje woonde toentertijd ene Focke Reyns en tussen zijn woning en het stadhuis werd dus dat poortje opgericht. Deze afsluiting van de steeg vertoont dezelfde stijlkenmerken zoals te zien bij het aansluitende maniëristische stadhuis.

De westgevel, anno 2023, met toegang via gevangenpoortje tot het horecadeel in de oorspronkelijke Waag. © Willem Haanstra

Een oorspronkelijk muurgedeelte

Alvorens de elementen van dit toegangsdeel nader te beschouwen, is het goed te kijken wat erachter schuilgaat. Aan de linkerkant bevindt zich een 19e eeuws gebouw dat, als eigendom van de gemeente, diverse functies heeft gehad, meest als onderkomen voor gemeentewerken. Het is cultuur-historisch bekeken geen indrukwekkend gebouw. Omdat het tegenwoordig deel uitmaakt van cultuurhistorisch centrum ‘De Tiid’ zijn twee ruime toegangsdeuren in de zijmuur aangebracht. Aan de rechterkant zijn in een zeer bijzondere muur twee gevelstenen ingemetseld, waarvan de tekst op de bovenste historisch deels onjuist is.

Vermeldenswaard is dat de in deze muur aanwezige metselstenen de oorspronkelijke zijn, zoals tot eind 19e eeuw aanwezig in alle buitenmuren. Deze waren afkomstig van een steenbakkerij in Makkum en in 1613 aan Bolsward geleverd. Vanuit cultureel-historisch oogpunt bekeken, is het zeer spijtig dat overal elders in de buitenmuren deze stenen tot anderhalve steen diep zijn weggehakt, om door nieuwe bakstenen te worden vervangen.

Het steegje vormt nu de toegang tot een horecagedeelte, gevestigd in het oorspronkelijke waaggebouw.

Wie doorloopt tot het eind ziet zich geplaatst voor een torentje met toegangsdeur. Deze deur bood toegang tot een smalle wenteltrap, waaraan enkele cellen gekoppeld waren, beneden en op de zolder: een bergingszolder die voor diverse doeleinden gebruikt is.

© Willem Haanstra