De zomernacht groeit de morgen tegen
Nog is de hemel rein van dageraad.
Alleen de kleine stem der zachte regen.
Die aan mijn open venster praat.
Naar bed gegaan, vermoeid van leed en leven,
Een mens, die slaap wenst als hem de aarde pijnt,
Voel ik mij tot een lichter lust verheven,
Omdat de maan zo helder schijnt.
O onrust van de hete zonnedagen,
O wegen in de beet van ‘t stof begaan,
Wie zou na loomte en angst nog anders vragen,
Dan deze schijn der maan?
Al wat ik heel mijn leven heb verzwegen,
Verlangen zonder vorm en zonder naam,
Is nu geworden tot een warme regen
Buiten een zilvren raam.
J.C. Bloem (1887-1966)
Foto © Alma Wanningen