Daags nadat Nico Tine had ontmoet, kon hij aan niets of niemand anders meer denken. Hij voelde een diep hunkerend verlangen naar een volgende ontmoeting. Die kwam verrassend snel. En daarna ging het nog verrassender snel, Nico en Tine raakten geheel aan elkaar verslingerd, en voor hij het wist was ze bij hem ingetrokken. Tine was niet het type voor een latrelatie. Zij wenste voortdurend en nadrukkelijk in zijn nabijheid te zijn. En aandacht.
Ofschoon haar wat dwingend karakter, vond Nico Tines aanwezigheid zeer prettig. Ze schonk hem genot, en had een geruststellende en kalmerende invloed op zijn gemoed. Altijd bood ze hem troost. Altijd verhoogde ze zijn vreugde. Ze bezat haar geheel eigen geur. En als hij haar veeleisendheid met aandacht beantwoordde, dan hing ze aan zijn lippen. Nee, Nico kon niet meer zonder zijn Tine; waar hij was, daar was Tine. Zijn levensgezel. Als ze er bij hoge uitzondering even niet was, dan werd Nico onrustig en ongedurig; prikkelbaar. Dat gemis, dat was toch duidelijk een teken van genegenheid. Nico koesterde Tine.
Het viel hem wel eens op dat andere mensen zijn genegenheid voor Tine niet deelden, dat ze haar irritant vonden, dat ze haar liever meden. Dat ze hun gelaat in een vertrokken grimas van haar afwendden. Er was zelfs een enkeling die er openlijk op zinspeelde dat Nico zijn relatie met Tine beter kon beëindigen. Die bemoeizucht beviel Nico maar matig. Nico maakte zijn eigen keuzes in zijn eigen leven. Maar gaandeweg begon toch ook Nico zich meer te ergeren aan het dwingend en veeleisend karakter van zijn levensgezel. Haar vraag – nee eis – om aandacht werd niet minder, maar steeds meer. De hele dag ging dat door, zelfs op de meest ongepaste momenten. Tine was heel erg gericht op Nico, maar verder zwak in de sociale omgang. Haar gestrengheid was verstikkend. Haar vasthoudendheid uitputtend.
Nico begon Tine langzaamaan met andere ogen te bekijken: eigenlijk was ze helemaal niet zo aantrekkelijk, goed beschouwd was ze lelijk, zowel qua uiterlijk als qua karakter. En haar heel eigen geur was geen lekker luchtje, ze stonk. Ja, op een verlicht moment zag Nico het: zijn levensgezel was een levensgesel. Hoelang wilde hij die gesel nog onderdanig ondergaan? Nico nam een groots besluit, hij zette Tine de deur uit.
Dat werd hem door Tine niet in dank afgenomen. Zij liet zich niet zomaar aan de kant zetten. Ze ging Nico stalken; overal en altijd drong zij zich aan hem op, en toonde daarbij haar mooiste of minst lelijke kant. En Nico van zijn kant ging haar vertrouwde gezelschap missen. Het waren lange, saaie en eenzame dagen zonder haar. Hij was onrustig en prikkelbaar. Op haar veelvuldig aanbellen, opende hij in zijn hunkering zelfs de deur voor haar. Op een kier weliswaar. Daar stond ze te glimlachen en te lonken. In een aarzeling neigde Nico er even naar om de deur geheel voor haar te openen. Maar toen zijn verblindende waas van hunkering optrok, zag hij Tine weer in haar ware gedaante: een lelijk, achterbaks kreng. Nico smeet strijdvaardig de deur dicht in Tines gezicht. “Donder op, stinkhoer!”, riep hij. Als troost schonk hij zichzelf een stevig glas Pleegzuster Bloedwijn in.
Dolf Alberts