Categorieën
Boeken Cultuur Literatuur Overpeinzingen uit Koudum

Koudum en de literatuur (19e eeuw): Jacob van Lennep – De roos van Dekama (1836)

De historische roman De roos van Dekama van Jacob van Lennep (1802-1868) speelt zich deels in Súdwest-Fryslân af. Koudum wordt drie keer genoemd in het boek dat wel een paar honderd bladzijden telt. Drie keer genoemd, dat zeg ik nu wel, maar als ik eerlijk ben wordt ‘Koudum’ maar twee keer genoemd, de derde keer gebruikt Van Lennep de spelling ‘Coudum’. En met twee van die drie keer is ook nog wel iets aan de hand.

De roos van Dekama uit 1836 was de tweede roman van Jacob van Lennep die in de negentiende eeuw de populairste schrijver van Nederlandse historische romans was. Met veel gevoel voor de zogenaamde ‘couleur locale’ schildert Van Lennep ook in dit boek marktaferelen en riddertoernooien, overdadige maaltijden en kleurrijke landschappen. Het verhaal gaat wel wat alle kanten op en er gebeuren veel onverwachte dingen. Belangrijk motief is de geheimzinnige afkomst van twee hoofdpersonages, de ridders Deodaat en Reinout. En er is natuurlijk een liefdesgeschiedenis: Deodaat en Reinout zijn beiden verliefd op Madzy. De historische kern van het boek is de ons wel bekende Slag bij Warns in 1345, waar de Hollanders verslagen werden door de Friezen en Willem IV, de graaf van Holland, omkwam.

Titelblad De Roos van Dekama (deel 2) uit 1836.

In de aanloop naar de Slag bij Warns staat er in het boek: “Alle dorpen waren dus terstond verlaten geworden, en van Hindelopen af tot aan Gaasterland toe was de geheele landstreek met weerbare manschappen bezet: terwijl de nog gedurig opkomende benden zich aan een der beide vleugels moesten aansluiten. De rechtervleugel, zoo men eene overal verspreide krijgsbende aldus noemen kan, werd door Adelen aangevoerd: Cammingha bestierde de verdediging van Koudum af tot aan Warns: en de linkervleugel was aan Martena toevertrouwd.”

Niets bijzonders verder. Maar vlak voor de Slag bij Warns staat Deodaat alleen voor het raam van een woning in Stavoren. “Men had van uit dit raam het gezicht op eenen boomgaard, waarin enkele peereboomen groeiden, zijnde schier het eenige houtgewas, dat men, op dezen schralen en aan gedurige zeewinden blootgestelden hoek, in ‘t leven kon houden: over den lagen aarden wal, welke daarom heen gelegd was, en tusschen eenige huizen door, op den stadswal gebouwd, onderscheidde men een klein meirtje, dat (sedert uitgemalen) ten zuidoosten van Staveren lag: en daarover, den heuvel waarop het bevallige Koudum gelegen is.”

Volgens Jacob van Lennep kijkt Deodaat dus vanaf Stavoren in zuidoostelijke richting en ziet dan Koudum op een hoogte liggen. We weten dat Koudum niet zuidoostelijk maar noordoostelijk van Stavoren ligt en Van Lennep zou dat ook kunnen weten, als hij goed op het kaartje had gekeken dat hij nota bene zelf in de eerste druk van De Roos van Dekama heeft opgenomen. Maar hij heeft blijkbaar geen rekening gehouden met het feit dat kaartenmakers in die tijd niet altijd het kaartje in de noord-zuidrichting tekenden. Wel gaven ze vaak het noorden aan met een windroos, een pijl die richting het noorden wijst. Dat doet ook de kaartenmaker van het kaartje in De roos van Dekama, maar Van Lennep heeft blijkbaar niet goed naar de windroos gekeken!

Kaartje De roos van Dekama.

De meren op de ‘Kaart van Staveren en deszelfs omgeving’ in De roos van Dekama tussen Stavoren en Koudum zijn, neem ik aan, bij Stavoren het Staverse Noardermar en Sudermar, al ingepolderd in de 17e eeuw. Bij Warns was er het meertje de Flait (ingepolderd halverwege de 19e eeuw) en nog dichter bij Koudum de Groote Gersloot die door de Diepsloot met de Morra in verbinding stond en in de tweede helft van de 19e eeuw is ingepolderd.

Van Lennep heeft, zoals ik al zei, ook moeite met de spelling van Koudum, want hij schrijft de derde keer dat hij Koudum noemt ‘Coudum’:

“Na in deze weinige woorden den toestand waarin zich Friesland bevond te hebben afgebeeld, zullen wij terugkeeren tot de schoone Madzy en haren voogd, den Heer van Aylva. Deze had zich na het verlaten van den landdag naar eene kleine stins begeven, op een paar uren afstands van het Gaasterland nabij het dorp Coudum gelegen, en Awert-state genaamd.”

Hier zie je ook dat Van Lennep, ondanks al zijn historisch onderzoek, er soms ook maar wat op los bedenkt. Er heeft nooit een Awertstate bij Koudum gelegen, zo stelt bijvoorbeeld ook de Leeuwarder archivaris en uitgever Wopke Eekhof al vlak na het verschijnen van De roos van Dekama. Al dit commentaar heb ik zelf niet bedacht, maar staat fantastisch beschreven in de aantekeningen van Joke van der Wiel bij de heruitgave van De roos van Dekama in 2003 in de Deltareeks.

Galamadammen 1796, behangselontwerp Jurriaan Andriessen. Uiterst rechts de herberg die daar tot 1837 stond. © Histoarysk Koudum

Tot besluit: Galamadammen, het hotel-restaurant en vroeger de herberg waar ik het al eens eerder over had, komt ook nog voor in De roos van Dekama. Niet in het verhaal zelf, maar in het ‘Voorwoord’ en daar maakt Van Lennep een flauw grapje, wat letter Jac. P. Thijsse eigenljik ook zoui doen. Van Lennep schrijft in het voorwoord een verhaaltje over twee Leidse studenten die een tocht door Gaasterland maken en daarna bij de herberg van Galamadammen komen waar ze willen slapen. Als ze daar aankomen, is er niemand. Dan ziet de een (Willem) een bord met de tekst ‘Tarief der Galamadammen’ en volgt de tekst:

‘Gala-Madammen!’ riep hij, zich verbaasd omdraaiende. ‘Eilieve Gerrit! Het schijnt, dat er een bijzonder Tarief is voor de dames die hier vertering maken. Maar waar is nu het Tarief voor de Gala-Heeren?’

‘Kom! gij zijt een ezelskop!’ zeide Gerrit, zonder zich te verwaardigen om slechts even zijne houding te veranderen! Het is het tarief der Galamadammen, dat zijn: de Dammen van Galama’

‘Hm! zoo!’ hernam Willem: ‘men mag niet eens meer eene onnoozele woordspeling maken. Denkt uwe hoogverlichte wijsheid dat ik dit niet zonder uwe opheldering vatte? Denk je dat ik niet zoo goed en beter dan gij weet dat zich in deze omstreken de Galamaas onthielden, van den driesten strooper af, die Graaf Floris den Vette een steek gaf, tot den wakkeren Vetkooper Ige toe.’

Voorkant biografie Jacob van Lennep door Marita Mathijsen.

Ige of Ygo Galama (ca. 1425-1492) was een edelman uit Gaasterland die ook in Koudum heeft gewoond. Hij behoorde tot de Vetkopers in de tijd dat Koudum en omstreken een bolwerk van de Schieringers was. Maar dat is weer een ander verhaal.

© Jelle van der Meulen