Categorieën
Boeken Cultuur Geschiedenis Overpeinzingen uit Koudum

Koudum en de Friese literatuur (19e eeuw): de Halbertsma’s en de Rimen en teltsjes

Koudum speelt geen grote rol in de Friese literatuur. Als Koudum al een rol speelt, dan is het niet meer dan een figurantenrol. Je moet het soms ver zoeken en dat heb ik dan ook gedaan. Zo zag ik op mijn zoektocht dat de beroemde 19e-eeuwse schrijver en taalwetenschapper Joost Hiddes Halbertsma (1789-1869 ), toen hij in Amsterdam aan het Doopsgezind Seminarie studeerde, les heeft gehad van de Friese professor Rinse Klaasses Koopmans (1770-1826 ). Die Koopmans had in Koudum een tweede woning – zouden we nu zeggen – aan de Bovenweg, waar hij vaak ‘s zomers woonde. Koopmans is ook in Koudum overleden en daar begraven.

Maar ik wilde het graag hebben over Joost Hiddes Halbertsma. Dat was een bijzondere man, dominee, maar ook taalgeleerde en hij had veel belangstelling voor politiek en maatschappij, waar hij modern aandoende ideeën over had. Alpita de Jong heeft een prachtige (jammer genoeg Nederlandstalige) biografie over hem geschreven: Triomfen en tragedies van een uitmiddelpuntig man. Joost Halbertsma 1789-1869. Een biografie (2018).

Voorkant biografie J.H. Halbertsma.

Over taal correspondeerde Halbertsma met geleerden uit tal van Europese landen, onder andere met de gebroeders Grimm. Halbertsma heeft ook onderzoek gedaan naar de taal in de zuidwesthoek van Fryslân. In de studie van Anne Dykstra J.H. Halbertsma als lexicograaf: studies over het Lexicon Frisicum (1872) uit 2011 lezen we bijvoorbeeld dat Halbertsma alleen al in het handschrift van zijn Friese woordenboek Lexicon Frisicum pagina’s vol heeft geschreven met materiaal uit Hindeloopen, Molkwerum, Koudum, Workum en Makkum.

Op pagina 607 van het uiteindelijk gedrukte eerste deel van het Lexicon Frisicum – dat Halbertsma niet heeft afgemaakt – komt Koudum voor: ”Quæritur an non simili figura daem, dammen, agger, transiit ad fossam vel canalem juxta fluentem? Exemplo sint F.b. dâm, fossa aquaria, molendini aquarii canalis, piscina, Outzen. F. di lange Dam, parvum stagnum vicos Scarl et Bakhuzen intermedium. Di dammen, canalis ducens a Molkwar in vicum Coldum (Koudum). In vicinio lacus Morrha ab occidente finit in houten-Dam, ab oriente in Galama-damme.”

Halbertsma schreef zijn Friese woordenboek in het Latijn. Gelukkig is er sinds enkele jaren een vertaling in het Nederlands én in het Fries gemaakt van de Latijnse tekst van het Lexicon Frisicum die online te raadplegen is. De Nederlandse vertaling van bovenstaand fragment over het Friese woord ‘daem’ is:

“Kan het zijn dat dezelfde aanduiding daem, dammen, dam, is overgegaan naar de greppel of het daarnaast stromende kanaal? Tot voorbeeld kunnen zijn Noordfries dâm, sloot, kanaal van een watermolen, vijver, Outzen; Fries di lange Dam, een kleine poel tussen de dorpen Skarl en Bakhuizen; en Di dammen, een kanaal, gaande van Molkwar naar het dorp Koudum. In het naburige Moarre houdt het meer in de westkant op bij de houten-Dam, en in de oostkant bij de Galama-damme.”

Nee, Koudum houdt niet over in het werk van Joost Hiddes Halbertsma, maar het komt toch ook voor in het belangrijke literaire werk dat hij samen met zijn twee broers Eeltsje en Tjalling schreef, al heeft de laatste niet veel geschreven. In 1854 verscheen de verzameling korte verhalen en gedichten van Joost en Eeltsje Halbertsma Leed en Wille en de Flotgerzen. Dat boekje is in 1871 ook opgenomen in het beroemde Rimen en Teltsjes, misschien wel het bekendste Friese boek van de negentiende eeuw. En in dat boek zien we het dorp Koudum dus op een paar plaatsen opduiken.

In Leed en Wille en de Flotgerzen staat namelijk het verhaal ‘In jûnpraatsje fan Gabe Skroar’, geschreven door Eeltsje Halbertsma (1797-1858 ). Dat begint met een gesprek van Gabe Skroar over de gierigheid van de mensen en het loopt uit op een verhaal dat begint met: “It is ris bard te Koudum yn Gasterlân, dat dêr in âld kofskipper kaam te wenje; dy’t hjitte yn ‘e wann’linge Japik Swerver.” Deze Japik krijgt spoedig aanzien in het dorp en men wil hem wel als diaken in de kerk hebben. Hij waarschuwt de mensen dat hij daar niet geschikt voor is.

“Mar de minsken te Koudum tochten ‘er oars oer (…) en de gemeente stimde him en twong him heal om it oan te nimmen, en hy naam it oan. ‘Mar,’ sei hy ‘erby, ‘ik wik it jimme; it sil de gemeente wee opbrekke. Jimme sille it onderfine, dat ik ‘er ongeskikt foar bin. Ik sis it jimme jitris, it sil jimme rouwe.’ No wenne ‘er yn dy tiid in grytman dêr te Koudum, dy sa smoarryk wie as ‘er mar inkelde yn hiel Fryslân binne, mar sa trochtrape troch alles hinne gjirrich, dat ‘er neat ôfgong as de reek.”

Het eerste jaar gaat het prima met de nieuwe diaken. “Mar it twadde jier moast de man mei it ponkje troch de tsjerke gean om de gaven foar de earmen op te heljen, en doe rikte er, lykas it gebrûk wie, it ponkje earst oan de grytman ta, dy nêst it diakenshekje yn in stoel siet, en doe dy syn gave jûn hie kearde Japik-om it ponkje flak foar de preekstoel om, en dêr kamen twa duiten útrôljen, en doe sei er lûdop: “Dêr hawwe we it earste oartsen al! Dêr lis ik in blank by; dan is it in stoer.”

De grietman loopt dan kwaad de kerk uit en dominee weet niet hoe snel hij een einde aan de dienst moet maken. Het is wel de laatste daad van Japik als diaken, maar de grietman heeft hij maar mooi op zijn nummer gezet. Het smeuïge verhaal had zich natuurlijk overal in Fryslân kunnen afspelen, want specifiek Koudumer zaken worden niet beschreven. Wel staat er in een 20e-eeuwse uitgave van de Rimen en Teltsjes een plaatje van een diakenbankje bij dit verhaal met als onderschrift ‘Japikom yn ’t hekje’.

Illustratie uit de Rimen en Teltsjes – Japikom yn it hekje.

De tekeningen voor de uitgave van de Rimen en Teltsjes uit 1918 (en van latere uitgaven) zijn gemaakt door Ids Wiersma (1878-1965 ). Hij schijnt stad en land te hebben afgereisd om maar oude plekjes en dingen vast te leggen. Of hij voor dit ene plaatje ook in de kerk van Koudum is geweest, lijkt me sterk. Misschien kan iemand mij bij gelegenheid vertellen of dat bankje op het plaatje echt lijkt op het 19e-eeuwse diakenbankje in de Martinikerk van Koudum.

Voorkant Rimen en teltsjes – editie 1918.

In het zogenaamde barbierverhaal ‘De skearwinkel fan Joutebaas’ uit de Rimen en teltsjes komt Koudum  trouwens nog vier keer voor. Als het over reizen door Friesland gaat, komt er iemand in Koudum, bijvoorbeeld op de Koudumer kermis en koopt daar een spekkoek. Of iemand loopt “mei fjouwer lippens graan fan Molkwar nei de Koudumer mole ta”. Dat ‘lippens’ moest ik wel even opzoeken, dat is een oude inhoudsmaat voor graan of zaad van ongeveer 80 liter.

En zo speelt Koudum dus zijn zeer bescheiden rol in het 19e-eeuwse werk van de Gebroeders Halbertsma.

© Jelle van der Meulen