De Nederlandse schrijver Gerrit Krol (1934-2013) is geboren en overleden in Groningen. Maar zijn vader, Idzard Krol werd geboren in Koudum (16 december 1906), zijn moeder Tjitske Groenhof kwam uit It Heidenskip. Gerrit Krol is vernoemd naar zijn opa die in Koudum woonde. Opa Gerrit Krol werd geboren in 1874, overleed in 1961 en is begraven op de begraafplaats van Koudum.
Om misverstanden te voorkomen: dat Gerrit Krol in Groningen is geboren en overleden wil niet zeggen dat hij daar zijn hele leven gewoond heeft. Krol studeerde in Groningen en later in Amsterdam wiskunde en ging werken als computerprogrammeur in het Koninklijke Shell Laboratorium in Amsterdam-Noord. Hij woonde later in Purmerend en in Zuid-Amerika waar hij voor zijn werk heen moest. Of mocht, dat weet ik niet. Nog weer later werkte hij als systeemontwerper voor de NAM in Assen. Via de Drentse dorpjes Spier en Oudemolen kwam hij toch weer in de stad Groningen terecht.
Krol is niet een heel bekende Nederlandse schrijver, maar kreeg toch aardig wat prijzen, waaronder de twee grootste prijzen voor een Nederlandse schrijver: de Constantijn Huygensprijs (1986) en de P.C. Hooftprijs (2001) voor zijn gehele oeuvre. Krol was zowel dichter als prozaschrijver. Hij debuteerde als auteur met de roman De rokken van Joyce Scheepmaker (1962). Andere bekende romantitels zijn De laatste winter (1970) en Een Fries huilt niet (1980).
Gerrit Krol was geen gemakkelijke rechttoe-rechtaan schrijver, zoals hij bijvoorbeeld in Een Fries huilt niet laat zien. Het is niet de enige roman van Krol die opgebouwd is uit fragmenten, stukjes verhaal, beschouwingen en bespiegelingen, die bij elkaar overigens wel degelijk een verhaal opleveren. In dit geval van een ik-figuur, Robert Roffel, die wat moeizaam in het leven staat en een wat problematische verhouding heeft met vrouwen. Hij ondergaat zijn situatie overigens vrij gelaten, wat mogelijk veroorzaakt is door zijn moeder. Toen hij als jongetje na het schaatsen thuiskwam en huilde om zijn koude handen, zei zijn moeder: “Een Fries huilt niet”.
Het vroege poëtische werk van Gerrit Krol bestond meestal uit korte gedichten. Later werden zijn gedichten langer en prozaïscher. Een van de bekendste gedichten van Krol is ‘Over het uittrekken van een broek’ dat staat in de gelijknamige bundel uit 1970. Het gedicht is vooral bekend geworden doordat Jenny Arean het voordroeg in haar eerste soloprogramma ‘Gescheiden vrouw op oorlogspad’ uit 1985.
Als kind kwam de latere schrijver Gerrit Krol weleens met de trein van Groningen naar Koudum. Dat weten we bijvoorbeeld uit een gedicht van Gerrit Krol dat niet is opgenomen in zijn verzamelde gedichten De industrie geneest alle leed uit 2009.
Het oude Koudum ken ik niet, dus een nostalgische emotie bij dit gedicht begrijp ik wel, maar heb ik niet. Wat ik wel prachtig vind aan het gedicht is de plaats van de Friese taal in dit Nederlandstalige gedicht.
…dat we eens per jaar met de stoomtrein naar Koudum reisden,
wij, útfanhúzers van Snits, Grins
en zelfs van Zaandam.
Koudum – die oude Dammescheweg
waar
onder de hoge bomen de dominee woonde,
de dokter en de notaris.
Het nieuwe gemeentehuis van 1939,
waar je
speelde in het gras, in Koudum mocht dat –
tegenover het rijtje gemeentewoningen
waar pake Gerrit Krol voor het raam stond,
zijn pijpje stopte en
beppe Itte als we ‘s avonds langs kwamen
vroeg wat ha jimme iten en nichtje Geke antwoordde
wat bôleguod – en dat verstond je dan.
Als je
op weg naar de Galamadammen met je
in een handdoek gerold zwempak naar
de Fluessen liep,
of naar de Morra waar nog lange tijd,
ouderwets, witte houten badhokjes stonden.
Als je
over de Slaperdijk weer terugging en
de bekende dorpen aangewezen kreeg:
Bakhuzen, Warns, Molkwar…
en de meren, de vaarten, de Syl,
Het wijde Friese land, waar
een paard een hynder heet,
en een koe een ko,
ien ko, twa kij.
Dat is het rare,
dacht ik later,
dat in deze wereld van gras en water,
in deze meest Nederlandse provincie
de dingen vaak
geen Nederlandse namen hebben
en de woorden
niet altijd een Nederlandse betekenis,
bijvoorbeeld als je moeder zei, op haar manier,
van tiespelen, aan tafel,
– dat je moest ophouden met tiespelen –
dat je op straat, of op school,
dat woord niet kon gebruiken.
Dat voelde je.
Dit gedicht stond in de Leeuwarder Courant van 10 juli 2010, zo lezen we op de website van Histoarysk Koudum. Die vermeldt niet dat Gerrit Krol in ieder geval op 17 augustus 1940 in Koudum was, met zijn vader. Dat staat namelijk in Krols boek De oudste jongen (1998). Dat boek noemt Krol een ‘roman’ maar het zijn eigenlijk niet meer dan herinneringen aan zijn jeugd. Die jeugd speelt zich af in Groningen, maar in het vierde hoofdstuk, getiteld ‘Het schilderij’ is het jongetje met zijn vader in Koudum. Om een schilderij te kopen, want dat wilde de moeder van Gerrit graag. Zo was het in zijn herinnering:
“Verreweg het mooiste schilderij dat hij heeft gekocht was het eerste, en daar was ik bij. We liepen door Koudum, zijn geboortedorp, in 1940, 17 augustus om precies te zijn. Deze datum staat op het schilderij dat hij die dag kocht en dat op het moment dát hij het kocht geschilderd werd door een zekere Jan Bakker, een dorpsgenoot. Het was een zonnige dag en 17 augustus moet, heb ik uitgerekend, een zaterdag geweest zijn. Ik weet niet wat Jan Bakker door de week deed. Die zaterdag stond hij het laantje te schilderen dat uitliep op de tuin van het huis waar mijn moeder woonde, als meisje.”
Jan Bakker was trouwens door de week huisschilder en dat ‘laantje’ was het paadje ‘Achter de Túnen’. Dat was vroeger een nogal schilderachtig laantje in Koudum, want het is niet alleen geschilderd door Jan Bakker, maar ook door andere Koudumer schilders als Klaas Overzee en Jentsje Fekkes. Afbeeldingen van de drie schilderijen zijn terug te vinden op de website van Histoarysk Koudum.
En nu ik er toch over schrijf: het is eigenlijk wel jammer dat dit schilderachtige stukje Koudum verdwenen is, waarvan de website van Histoarysk Koudum zegt : “Dit was vroeger het mooiste en meest romantische plekje van het dorp.” Wie wat meer wil weten over het ‘verkwanselen’ van dat paadje ‘Achter de Túnen’ kan ook terecht bij Historisch Koudum, want Jan de Vries heeft daar een boos stukje en een fraai lied op de melodie van ‘Het dorp’ van Wim Sonneveld over geschreven.
Maar je kunt het ook laten en de beschrijving lezen die Gerrit Krol geeft van het schilderij van Jan Bakker in zijn boek De oudste jongen:
“Een bomenrij slechts aan één zijde – is het dan een laantje of een zandweg? Het heette het vrijerslaantje. Misschien mag dat enige stem hebben.
Het laantje was maar kort, niet meer dan honderd meter. Rechts een ligusterhaag die grotendeels is kortgeknipt en ik herinner me het probleem: of de schilder het werk van de tuinman moest afmaken, dat was namelijk netter, en begrijpelijker – of dat hij gewoon maar de werkelijkheid moest weergeven. Hij heeft, gezien het schilderij, voor het laatste gekozen.
Achter de heg, rechts, lagen de tuinen: rode en witte kool, bonen waarvan een deel reeds is geplukt. De struiken half verdord en zelfs gerooid. Het schilderij laat een stoffige lichtbruine zandgrond zien. Op de achtergrond de bomen die ik zo goed kende: de appelbomen, de perenbomen, de grote pruimenboom. Links de bomen van het dorp, waarboven een spits kerktorentje uitsteekt.
Het laantje – daar kom ik vandaan.”
De Nederlandse schrijver Gerrit Krol uit de stad Groningen was geen Koudumer, maar heeft Koudum wel een mooi bescheiden plekje gegeven in de Nederlandse literatuur.
© Jelle van der Meulen