Categorieën
Blik op Bolsward Bolsward Cultuur Geschiedenis

Frits van der Meer en zijn Bolswarder vrienden: 4. Jopie van der Klei

Al vaak schreef ik in boeken, kranten en tijdschriften over de Bolswarder Frits van der Meer (Bolsward, 16-11-1904—Lent, 19-07-1994), priester en wereldberoemd kunsthistoricus. Een groot literair man bovendien, die voor zijn talloze boeken in 1963 de hoogste letterkundige onderscheiding binnen het Nederlandse taalgebied kreeg (de P.C. Hooft-prijs), uitgereikt in het Muiderslot.

Ik wil in deze artikelenreeks aandacht schenken aan zijn vrienden die hij soms vanaf de r.k. lagere school aan de Hoogstraat al koesterde. De vrienden die ik in de loop der jaren heb kunnen herkennen, zijn 1. Hendrik de Bruin, 2. Foppe Molenaar, 3. Jan Postma, 4. Jopie van der Klei, 5. Jan Hoogma, en 6. Dirk Jorritsma.

4. Jopie van der Klei

Johannes Fledderius van der Klei (Jopie, 1904-1993) was in het Bolsward van de 20e eeuw een gekend figuur. Samen met zijn vrouw Maria Johanna Wilhelmina Verheijen (ze huwden in 1930) hadden ze een stoffenwinkel in de binnenstad van Bolsward, Achter de Smeden.

Jopie zat in de klas op de r.k. lagere school aan de Hoogstraat bij Frits van der Meer. Sindsdien verloren ze elkaar niet uit het oog. Tijdens zijn vele Bolswarder bezoeken, zocht hij dikwijls contact met vriend Jopie. Oude herinneringen werden dan opgehaald.

‘De kippen bij buurman Albada Jelgersma tokken gelukkig achter de tuinschutting, zwartgele hommels zoemen het prieel binnen.

Ineens begint, over de middagstille kleine stad, de dodenklok te beieren uit de toren van de Grote Kerk. Die kun je net zien vanuit het prieelraam, door de takken van de kromme boom met steenperen, boven een wirwar van daken. Ook die simpele Grote Kerk kan niet sterven, denkt de jongen, wat ze er ook mee gedaan hebben: tegen zoiets kan geen mens op.’

Fervent sportliefhebber die Jopie zijn leven lang was, zijn enthousiaste verhalen over het kaatsen en voetballen, waren niet besteed aan Van der Meer. Dus deelden zij de plaatselijke nieuwtjes en vooral hun jeugdherinneringen.

Zelf bemoeilijkte een gemis van een oog het actieve sporten Van der Klei, maar dat compenseerde hij ruim als enthousiast supporter van het plaatselijk verenigingsleven. Ook schreef hij sportverslagen voor de plaatselijke krant. Jarenlang ook organiseerde Jopie het competitiekaatsen voor de plaatselijke kaatsvereniging op de zomerse dinsdagavonden, een activiteit die hij zeer kundig uitvoerde en waar hij zeer van genoot.

Naast zeer actief bestuurder was Van der Klei een verwoed kaartliefhebbber. Vele avonden bracht hij door met ook oud-schoolgenoten om naast het kaartspel te genieten van de vele verhalen die ze elkaar vertelden.

Jopie van der Klei, samen met zijn vrouw Maria Verheijen van Amsterdam, op het bordes van het Bolswarder stadhuis tijdens de huwelijksvoltrekking tussen dochter Hannie en Teake Hiemstra, op 30 juli 1957. Collectie Hannie Hiemstra-van der Klei

Jopie zal ongetwijfeld geweten hebben van dat fatale ongeluk onder de kaatstribune, waarbij een kleine jongen om het leven kwam.

HET KAATSEN

Het was leuk rond te scharrelen

Onder de tribune

Daar zag je de benen en het gestamp

En hoorde het juichen boven je.

’n Keer zat ik in de tribune

Samen met mijn vader

Plotseling zakte het houtwerk

Krakend in elkaar.

Later zag ik een karretje

Met een rond dekzijl

Daaronder lag een jongen

Die onder de tribune speelde

-net als ik soms-

Hij was dood.

(Zo dichtte Dirk Jorritsma, zie hierna. Als kind bezocht hij vaak het kaatsveld aan het Oordje, waaraan hij ook deze herinnering had)

‘In de verte, achter lispelende lindebomen, zie je het lange dak van de Grote Kerk, achter de nek van de toren, het is net een grote liggende panter. Uit die toren luidde de klok, toen Jan C. werd begraven, al vijf jaar geleden: hij heeft de kleine jongen bewusteloos uit het water gehaald, die was zo goed als verdronken, radeloze oude mensen stonden met polsstokken op de Veensbrugge; toen kwam Jan van de tram, uit de ambachtsschool, smeet zijn trommeltje op de walsplank en sprong in de gracht; hij vatte kou en kreeg longontsteking; hij was broodmager, dat heeft de jongen gezien toen hij met vader een nieuwe Swan vulpen aan hem moest geven, in een rood doosje: Jan had koortsgloeiende holle ogen, lag in een bedstee; wat was het er toch arm; de grote en de kleine jongen keken elkaar aan en zeiden niks, ze waren te verlegen en hij was al bijna dood, zeiden ze. Waarom moest dat toch, de een leven, de ander sterven? Hij ligt op de grote helft van het kerkhof, daar, onder dat houten paaltje met niks dan een naam erop.’

© Willem Haanstra

Eerder verscheen:

https://www.brekt.nl/frits-van-der-meer-en-zijn-bolswarder-vrienden-introductie/
https://www.brekt.nl/frits-van-der-meer-en-zijn-bolswarder-vrienden-hendrik-de-bruin-1/
https://www.brekt.nl/frits-van-der-meer-en-zijn-bolswarder-vrienden-2-foppe-molenaar/
https://www.brekt.nl/frits-van-der-meer-en-zijn-bolswarder-vrienden-3-jan-postma/