Categorieën
Columns Humor

VERGRIJZING: EEN DYSTOPIE

In het schemerdonker werd hij op straat klemgereden door grijsaards met rollators, rolstoelen en scootmobielen. Grijze en witharige vrouwen met permanentjes en brillen, grijze en kale mannen, gehoorapparaten achter de oren, allen rijkelijk gerimpeld en bevlekt met ouderdomsvlekken. Hier en daar een pluk haar uit de bovenmaatse oren. Met verwrongen, sluwe gezichten drongen zij zich nauw aan hem op. “Wat zijn dit voor vreemde bejaarden?”, vroeg hij zich af. Of moest hij ze, ook indachtig zichzelf, meer respectvol ‘senioren’ noemen. In hun ogen las hij geen greintje welwillendheid, wel het tegendeel; boosaardigheid, terwijl hij deze mensen toch niets misdaan had. En de manier waarop zij hem met vorsende blikken monsterden, beviel hem helemaal niet. Er ging een imminente dreiging van uit. Hij neigde ertoe om wild met zijn wandelstok om zich heen te gaan slaan. Maar nog voordat hij die neiging in daad kon omzetten, trok de grootste oude kerel achter de rollator een mes, en hief het dreigend naar hem op. “Je geld of je leven”, sprak de verkreukelde kop met een krakerige stem. Dat was toch wel een mooie ouderwetse zin. Passend bij een Oudhollandse beroving.

Het was niet zozeer angst als wel verbazing die hem overviel. Een verbazingwekkende overval. Zo anders dan voorheen, door die snelle jeugd met hun zwarte hoodies en flitsende fatbikes en veel grotere messen (een mes waarvan Crocodile Dundee zou zeggen “That’s a knive”). “Hé ouwe, doekoe!”, commandeerden zij schreeuwend na een ruwe duw, in een nauwsluitende kring om hem heen. “Ik steek je dood amme mes!” Hij dacht er bijna weemoedig aan terug, er was nauwelijks jeugd meer. En een moeder achter een kinderwagen was helemaal een zeldzaamheid.

Maar hij herpakte zich uit zijn mijmering, dit was dus de hedendaagse straatroof. Bijna seniel. Contant betalen, het kon nog wel, maar het waren enkel mensen in het hoge leeftijdssegment die daarin volhardden. “Ik heb al jaren geen contant geld meer bij me”, antwoordde hij zo kalm mogelijk op de niet vriendelijk gestelde vordering. Tja, dat hadden de bejaarden zich blijkbaar in hun oudmodische geest onvoldoende gerealiseerd. Daar moest de mindervalide roversbende even over nadenken. De hele geriatrische beroving voltrok zich in slow motion. Na een krakend gekrakeel was het besluit dat hij dan maar geld voor ze moest pinnen, veel geld. En nee, niet door het afstaan van zijn pinpas en het noemen van zijn pincode; vier keer nul, daar trapten ze echt niet in. Hij moest zelf mee naar de pinautomaat.

Er werd een merkwaardige optocht door de stad ingezet op zoek naar een geldmachine. Niet dat de aanstaande beroofde opviel tussen zijn overvallers, maar de stoet met rollators, rolstoelen, scootmobielen met in hun midden een man met wandelstok, gaf een merkwaardig beeld. Toch was de kluwen bejaarden weer niet zo merkwaardig dat die de aandacht trok van een ordebewaker of handhaver. Ook de drones zagen geen dreigingsbeeld in de traag voorttrekkende meute.

Pinautomaten waren minstens zo zeldzaam geworden als jongeren. Dus de zoektocht duurde wel even, zodanig dat de overjarige optocht af en toe halt moest houden om even op adem te komen. Gaandeweg haakten enkele rolstoelers af omdat ze niet meer wisten wat het doel van de optocht was.

De rest van de stoet vervolgde zijn tocht door desolate schaars verlichte straten langs veel leegstaande en vervallen winkelpanden en propagandaborden waarop nog bestaande jonge koppels werden aangespoord, of meer nog: aangemaand, zich voort te planten. Een baby als levensgeluk en weldaad voor de hele maatschappij. Dat straalden de gelukzalige afbeeldingen opzichtig uit. Een beeld waarvoor ze zich in Noord-Korea niet zouden schamen. Wel met dit verschil dat de hier afgebeelde blije kindertjes allemaal blank waren. De animo onder het steeds schaarser aantal jongvolwassenen was echter gering. Zij zagen geen levensgeluk voor zichzelf en zeker niet voor hun kinderen in het verschiet. De wereld was niet erg uitnodigend voor nageslacht.

De nacht daalde steeds zwaarder neer toen er eindelijk, met dank aan een werkende lantaarnpaal, een pinautomaat werd gevonden. Ook de machine bleek zowaar nog in werking te zijn. Thans kon de straatroof zijn apotheose bereiken. Met het mes in de rug werd de potentiële gedupeerde gedwongen zijn pinpas in de gleuf te schuiven, een groot geldbedrag op te vragen en zijn pincode in te voeren. De eerste twee handelingen gingen wel goed. Maar toen: het invoeren van de pincode. Dit had het slachtoffer al in lange tijd niet meer gedaan. Hij gokte niet op vier nullen, wel op een oplopende getallenreeks te beginnen bij 1. Zonder resultaat. Als tweede poging toetste hij zijn geboortejaar in. Ook deze variant werd niet met contante flappen beloond. Nu werd het echt spannend. De lange grijze man met het mes liet een omineus gegrom horen. Het clichématige zweet brak de nog steeds niet beroofde man uit. Hoe hij ook zijn best deed, hij kon de cijferreeks niet voor zijn nevelige geest halen. Terwijl een passerende stadsbus hem bijna vergaste, dacht hij na over de derde en laatste poging. Hij besloot zijn geboortedatum in te voeren, dat leek hem nog wel een aannemelijke variant. Traag voerde hij de code in, en wat hij vreesde gebeurde: het apparaat slikte de pas in. Er kwam geen geld uit de muur.

Er brak tumult uit in de geriatrische gelederen. De grote grijze leider hief vloekend zijn mes om toe te steken, en zijn frustratie op ’s mans lichaam bot te vieren. Zwaaiend met zijn wandelstok, nu wel, wist hij de aanslag te verijdelen. De roversbende stond even in besluiteloze apathie te staren. De niet-beroofde hield zijn wandelstok stevig omklemd in de aanslag, maar het was niet meer nodig. De grijze rijzige roverhoofdman draaide zich mismoedig om. Als op een teken verspreidde het hele seniorengezelschap zich in verschillende richtingen gelijk een eigentijds soort diaspora, terwijl er links en rechts nog een hartgrondige vloek klonk. De hemel brak open en een gordijn van regen daalde neer. De straatverlichting viel uit.

© Dolf Alberts