Min of meer toevallig – we zochten iets in de buurt van Zutphen – kwamen we op een kleine camping in Almen terecht. Dat dorp bleek een heel sympathiek museum te hebben – museum Staal – dat deels aan A.C.W. Staring gewijd is. De dichter Staring dacht ik, maar een vriendelijke en vrijwillige museummedewerker corrigeerde dat terecht in “de landbouwkundige en dichter Staring”.

Tijdens mijn studie Nederlands belandde ik, vooral door toedoen van Marita Mathijsen – toen nog kandidaat-assistent, later hoogleraar – in de negentiende eeuw. Dus ik las historische romans (Van Lennep, Oltmans) en vooral de negentiende-eeuwse dichters. Daar hoorde ook A.C.W. Staring (1767-1840) bij, met als bekendste gedicht natuurlijk zijn ‘Oogstlied’ dat begint met de regels “Sikkels klinken; Sikkels blinken; Ruisend valt het graan”. Het gedicht is nu vooral nog bekend door de parodie van Drs. P. die de beginregels vervolgde met: “Als je iemand weg ziet hinken / heeft hij ’t fout gedaan”.

De bundel “Ruisend valt het graan” van A.C.W. Staring werd in vier delen uitgegeven.
Wat ik later pas echt doorkreeg, is hoe Staring verbonden is met de Achterhoek. Zijn werk is ermee doordrenkt: de geschiedenis van de Achterhoek, het landschap en het karakter van de streek zijn hoofdbestanddelen van zijn werk. Dat zie je bijvoorbeeld in een ander bekend gedicht van hem, ‘De hoofdige boer’. Dat is een ‘Zutphensche vertelling’, zoals Staring het gedicht zelf noemt, over een koppige boer met als beginregels: “Elk weet waar ’t Almensch Kerkje staat, en kent de laan, die derwaart gaat.”

Grappig dat ik nu pas echt zag waar Almen ligt. De kerk is tegenover het museum en daar weer schuin tegenover is het Landhotel De Hoofdige Boer. Een paar kilometer ten zuidoosten van Almen ligt het landgoed De Wildenborch, waar Staring landheer was. Inmiddels is het landgoed weer terug in de familie Staring, zo liet een fraaie stamboom in het museum zien.
Toen de museummedewerker hoorde dat ik uit Friesland kwam, sloeg hij eventjes op hol. Hij zei namelijk in zijn enthousiasme dat Staring in Harlingen gestudeerd had, maar dat moet toch echt Harderwijk zijn geweest, waar Staring rechten studeerde. Later deed hij een botanische opleiding in het Duitse Göttingen. Die opleidingen gebruikte Staring om zijn landgoed De Wildenborch op een moderne manier te exploiteren, met oog voor de natuur, maar ook voor de mensen in de Achterhoek. Voor de kinderen van de boeren en de landarbeiders liet hij op zijn landgoed een school bouwen.

Overigens bleek me in het museum dat met name ook een zoon van de dichter, Winand C.G. Staring (1808-1877), landbouwkundige en geoloog was, die het landgoed verder ontwikkelde. W.C.G. Staring maakte ook de eerste geologische kaart van Nederland (1858-1867). Die kaart is prachtig afgedrukt op de vloer van de benedenverdieping van het museum.

Rondkijkend in het museum en vooral de ‘Achterhoekse gedichten’ van Staring lezend – op mooie panelen afgedrukt – moest ik denken aan de negentiende-eeuwse ‘dichter van Kennemerland’ W.J. Hofdijk (1860-1888). In zijn vijfdelige dichtbundel Kennemerland. Balladen staan vier gedichten over Castricum, mijn geboortedorp. Een van die gedichten, ‘De lijfknaap van Castricum (1005)’ begint met de regels “Voor ‘t hooge Huis te Castricum / Daar blaast een horen luid.” Meer fantasie dan geschiedenis, maar toch.
En opeens was ik een tikkeltje jaloers. Want ik miste een negentiende-eeuwse Friese dichter die over de Súdwesthoeke gedicht heeft, met dan natuurlijk Koudum als ‘warme hart van Zuidwest-Friesland’. Wat de Achterhoek heeft, of Kennemerland, dat heeft de Súdwesthoeke niet. Want de meer of minder bekende 19e-eeuwse Friese dichters kwamen uit heel andere streken dan die rondom Koudum. Waling Dykstra uit Noord-Friesland, de Halbertsma’s uit Grouw, Harmen Sytstra uit Noordoost-Friesland, om de bekendste negentiende-eeuwse Friese dichters maar eens te noemen.

Maar terug naar het museum in Almen. Behalve de vaste elementen over Staring en De Achterhoek is er deze zomer de tentoonstelling ‘Aan Tafel en wat verder ter tafel komt’ te zien. Daarin onder andere een gedekte tafel zoals die er in de tijd van Staring bij een gegoede familie uit moet hebben gezien. Maar er zijn ook foto’s van Geert de Groot die laten zien hoe het moderne eetleven in Almen eruitziet, met keukens, kantines en bijzondere eet- en kookmomenten.

Het museum eert in deze expositie ook Elisabeth Heuff-Kuylaars (1910-1994), de vrouw van een huisarts uit Neede, die traditionele tafelen uit de Achterhoek van de jaren vijftig van de 20e eeuw schilderde. En gelukkig zijn er een hoop gedichten van A.C.W. Staring op panelen te lezen. Zoals het museum zelf zegt: “Gedichten zoals ‘Het genezend maal’ en ‘Feestzang’ herinneren ons eraan dat eten niet alleen een fysieke behoefte is, maar ook een emotionele en culturele betekenis heeft.”
© Jelle van der Meulen