Categorieën
Boeken Cultuur Fryslân Geschiedenis Overpeinzingen uit Koudum Súdwest

Over leeuwerik en grutto, Troelstra en landschapspijn

In 2019 verscheen Mijn harp is voor jou. Gedichten van Piter Jelles Troelstra (1860-1930). Het is een bloemlezing uit de Friese gedichten van Troelstra met een Nederlandse vertaling van Abe de Vries daarnaast. De Vries schreef ook een tien pagina’s tellende inleiding waarin hij helder en kort het Fries dichterschap van Troelstra beschrijft. Het boek is uitgegeven door Tresoar, het Frysk histoarysk en letterkundich sintrum, en gewoon in de boekhandel te koop. Nou ja, voor zover het gewoon is dat er ergens een Fries boek te koop is.

Omslag Mijn harp is voor jou.

Een van de vroegst gepubliceerde gedichten van Troelstra is het laatromantische gedicht ‘Fryslân boppe’ dat oorspronkelijk verscheen in het Friesch Volksblad van 22-8-1880. Troelstra nam het in 1909 niet op in zijn verzamelbundel Rispinge (1909), maar het staat uiteraard wel in de Samle fersen van Troelstra, bezorgd door drs. T.J. Steenmeijer-Wielenga, F. Dam, ds. J.J. Kalma en dr. K. Dykstra uit 1981. En Abe de Vries koos het voor zijn Fries-Nederlandse bloemlezing uit Troelstra’s poëzie.

Het gedicht ‘Fryslân boppe’ is, zoals de titel al aangeeft, een loflied op Friesland. Het gedicht begint met de twee regels “Fryslân, Fryslân boppe alles, / Fryslân is myn hert en sin.“ Abe de Vries vertaalt die regels in hedendaags Nederlands met: “Friesland, Friesland boven alles, / Friesland houdt mij in zijn ban.” Het zinnetje ‘Fryslân is myn hert en sin’ is niet letterlijk vertaald, maar “houdt mij in zijn ban” geeft wel precies weer wat Troelstra beschrijft en De Vries handhaaft hiermee niet alleen het ritme van de oorspronkelijke zin, maar hij kan ook alle kanten op met het eindrijmwoord.

Dat is niet onbelangrijk, want de twee beginregels komen namelijk – letterlijk of als een lichte variant – terug aan het eind van elk van de vijf strofen waaruit het gedicht bestaat. Muziek, melodie en ritme zijn volgens Abe de Vries een wezenlijk kenmerk van de poëzie van Troelstra en dat zie je dan ook heel sterk in het gedicht ‘Fryslân boppe’ dat bijna als een liedje geschreven lijkt.

Wat mij trof in dit gedicht is een simpel regeltje uit de tweede strofe. De dichter beschrijft daarin de mooie groene weilanden en graanvelden (1880 hè!) waarboven het leeuwerikje wonderlijk blij zingt: “’t Ljurkje sjongt der núvre blij”. “’t Vinkje zingt er o zo blij”, maakt Abe de Vries ervan in het Nederlands en aanvankelijk was ik niet echt blij met de verandering van leeuwerikje in vinkje. Ja ja, het metrum, ik weet het.

Wat later ging ik meer zien achter de al of niet door Abe de Vries zo bedoelde metamorfose van leeuwerikje in vinkje. Want in 1880 zong ongetwijfeld overal in Friesland de leeuwerik boven de velden. Daar was ik dan wel niet bij, maar toen ik eind jaren zeventig een paar keer een zomervakantie in Zuidwest-Friesland doorbracht, hoorde ik de leeuwerik overal. Ook al was ik me er toen nog niet eens zo van bewust. En toen ik in 2016 van Noord-Holland naar Zuidwest-Friesland verhuisde en daar veel rondfietste, duurde het even voordat ik doorhad wat ik miste. Het gezang van de leeuwerik!

Opeens herinnerde ik mij dat ik als zeventien-, achttienjarige op de fiets door het Friese landschap zo’n beetje van leeuwerik naar leeuwerik fietste. Hoog in de lucht gaf de ene na de andere leeuwerik een concert waar ik toen misschien wel te weinig naar luisterde, maar dat ik wel hoorde. En nu fietste ik als 65-plusser in alle rust door het gebied waar ik nu ook woon. Alleen was het wel erg rustig: ik hoorde, fietsend tussen Koudum, Hindeloopen, Workum, Stavoren niet één leeuwerik. En verdomd, dat deed een beetje pijn.

Het gekke is, dat ik mij leeuweriken niet herinner uit mijn jeugd in Castricum, waar ik toch ook door de weilanden fietste, bijvoorbeeld heen en weer naar de middelbare school in Alkmaar of naar een vriend in Uitgeest of familie in Krommenie. In een interview in het ‘algemien-kultureel opinyblêd’ De Moanne van februari 2022 vertelde de kunstenaar en amateur-ornitholoog O.C. Hooymeijer over zijn verhuizing naar het Friese Spanga. Hij is opgegroeid in Vlaardingen, ging via de kunstacademie in Rotterdam naar Amsterdam en streek aan het einde van de twintigste eeuw in Friesland neer. “Ik mis het gekweel van de leeuweriken uit mijn jeugd toen ik van Vlaardingen naar Delft fietste”, zegt hij in het interview.

Omslag Lân sûnder ljurk.

De interviewer noteert dan ook over Hooymeijer: “Het doet hem pijn dat er vogels verdwijnen.” En hij is bepaald niet de enige die het meer dan jammer vindt dat er vogels uit het (Friese) landschap verdwijnen. De vierde dichtbundel van de Friese dichter Syds Wiersma, uit 2019, heet niet voor niets Lân sûnder ljurk (Land zonder leeuwerik). De titel van die bundel is natuurlijk een verwijzing naar het verdwijnen van weidevogels als de leeuwerik.  Al is het niet zo gek dat een dichter er nog meer mee wil zeggen, bijvoorbeeld dat de Friese dichter door de achteruitgang van de Friese taal zijn stem aan het verliezen is.

Maar goed, de pijn die ook ik voelde door het gemis van de leeuwerik boven het Friese landschap kreeg al snel een naam: landschapspijn. De term komt van trekvogelexpert Theunis Piersma, maar kreeg landelijke bekendheid doordat Jantien de Boer, journalist bij de Leeuwarder Courant er eerst een artikel en later een pamflet over schreef. Het begon, zo schrijft De Boer, toen ze op “een lichtblauwe, tintelende dag ergens in mei” haar auto langs de kant van een landweggetje zette, het raampje open deed en niets hoorde. “Geen grutto, geen scholekster, geen kievit. Niets. Ik keek naar een egaal groen biljartlaken. Naar strakgetrokken land, zonder welvingen. Ik luisterde en hoorde alleen mijn eigen ademhaling.”

Omslag Landschapspijn.

Voor de Leeuwarder Courant schreef ze er een stuk over dat onder de titel ‘Melk, kaas en landschapspijn’ op 11 juni 2016 in de krant stond. Dat leverde een stortvloed aan reacties op en ze besloot er meer artikelen en uiteindelijk het pamflet Landschapspijn (2016)aan te wijden. Ze schrijft daarin over de negatieve effecten van landbouw en veeteelt voor het Friese landschap. Ze schetst de oorzaken van de verschraling van het platteland en hoe weinig er aan gedaan wordt door bijvoorbeeld politici en beleidsmakers.

Daarbij laat ze verschillende betrokkenen aan het woord: boeren die zich aangevallen voelen, terwijl ze soms juist zo hun stinkende best doen, en wetenschappers die zelfs ondanks een onverwoestbaar lijkend optimisme steeds vaker een onheilsboodschap verkondigen. Zo is ze bij twee jonge onderzoekers, Mo Verhoeven en Jelle  Loonstra, die hun onderzoek naar grutto’s voor een deel in de weilanden bij Koudum deden. Onder leiding van professor trekvogelecologie Theunis Piersma promoveerden deze biologen eind 2020 op de resultaten van dit grutto-onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Grutto’s bij Koudum. ©Jelle van der Meulen

Verhoeven en Loonstra toonden in hun proefschrift onder andere aan dat trekroutes van grutto’s niet zijn aangeboren, maar aangeleerd. De grutto’s laten zich waarschijnlijk leiden door soortgenoten of andere trekvogels en zijn dus niet voorgeprogrammeerd, zoals vaak gedacht. Als Jantien de Boer de jonge biologen in 2016 op de Universiteit van Groningen bezoekt, is hun verhaal bepaald niet erg bemoedigend. Ze hebben dan wel 220 nesten in hun onderzoeksgebied bij Koudum geteld, maar, zo zegt Jelle Loonstra: “We kunnen met redelijke zekerheid zeggen dat er nul exemplaren vliegvlug zijn geworden.”

Dat komt, zo leggen de biologen uit, omdat grutto’s pakweg 75 tot 80 dagen nodig hebben om kuikens voort te brengen. Eerst moeten ze een territorium verdedigen, een nest maken en eieren leggen. Daarna zitten ze er 25 dagen op. Vervolgens duurt het opnieuw 25 dagen tot ze redelijk kunnen vliegen en daarna worden de jongen nog zeker twee weken door hun ouders begeleid. “Die 80 dagen die ze nodig hebben, kunnen we ze in Nederland niet meer geven”, zegt Loonstra.

In een in 2018 aan Landschapspijn toegevoegd hoofdstuk is Jantien de Boer er ook niet optimistischer op geworden. Ze denkt “dat boeren en vogels, in het huidige systeem dat we met z’n allen hebben ontworpen, niet meer samengaan.” Dat komt vooral doordat de beleidsmakers de boel op zijn beloop laten, zo zegt De Boer: “Landbouwminister Carola Schouten doet haar best met haar pleidooi voor circulaire landbouw, maar in het regeerakkoord van het kabinet Rutte III staat welgeteld drie keer het woord landschap: bankenlandschap, medialandschap en politiek landschap. Verder is het stil. En buiten voelen we de pijn. Niet alleen in Friesland, maar in heel Nederland.”

Toch zie ik, optimist als ik nu eenmaal ben, naast alle negatieve berichten en misschien met de moed der wanhoop toch ook enkele lichtpuntjes. In het coalitieakkoord (zoals het regeerakkoord nu heet) van het kabinet Rutte-IV staat nog steeds slechts drie keer het woord landschap. Maar behalve over het zorglandschap gaat het dit keer ook over het echte landschap: “Met langjarige overeenkomsten en een passende vergoeding vergroten we de mogelijkheden van (agrarisch-)natuur en landschapsbeheer. We creëren een tussenvorm van natuur- en landbouwgrond: landschapsgrond. Hiermee en door uitbreiding van natuurareaal vergroten we het leefgebied van kwetsbare soorten en brengen we de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn dichterbij.” Nou, vooruit, dat is tenminste iets, al gaat het niet om mooie woorden, maar om de uitvoering ervan.

Plasdrasgebied bij Koudum met pompinstallatie en zonnepanelen. © Jelle van der Meulen

Daarnaast wordt op tal van plekken in Friesland de biodiversiteit – hoe kleinschalig dan ook – hersteld, bijvoorbeeld door het creëren van plas-dras. Dat gebeurt soms door samenwerking tussen burgers en boeren, zoals bij It Heidenskip of door samenwerking tussen natuurbeheerders, boeren en partners als jagers en vogelwachters, zoals in de polder De Samenvoeging bij Koudum. Dat levert soms spectaculaire resultaten op.

Ook enkele boeren doen zelf, al of niet door subsidie gestimuleerd, soms moeite om (een deel van) hun weilanden later te maaien en nat genoeg te houden zodat weidevogelkuikens wel de kans krijgen om op te groeien. Zo werd ik vorig jaar voor het eerst sinds ik in Friesland woon op mijn ochtendwandeling met de hond langs de Morra aangevallen door grutto’s en zag ik enkele dagen later de gruttokuikens door het weiland lopen. Dat was op een stuk weiland dat ook dit jaar weer door de boer via pompen op zonnepanelen deels onder water gezet is.

Kijken of dat over een paar weken weer gruttokuikens oplevert. En dan ook nog graag de leeuwerik terug!

© Jelle van der Meulen