Categorieën
Cultuur Ethiek Geschiedenis Godsdienst Onderwijs Opvoeding Sociaal

DE EMOTIONELE BEHOEFTEN VAN U.L.O.-LEERLINGEN IN 1954

Tijdens het grasduinen in paperassen, boeken, aantekeningen en brieven stuit ik op een uitgave van het Christelijke Pedagogisch Studiecentrum uit 1954. Het gaat om een referatenbundel van een conferentie in Woudschoten, getiteld: De emotionele behoeften van U.L.O.-leerlingen.

De eerste zin van de inleiding is een reflectie van het paternalistische christelijke denken uit de vijftiger jaren van de 20ste eeuw:

‘Wie niet geheel vreemdeling is in het Jeruzalem van het Uitgebreid Lager Onderwijs, weet, dat de strijd tegen het intellectualisme, dat naar het heet de school al te zeer beheerst, aldaar in volle gang is.’

Twee pagina’s verder gaat het over een vluchtige schets van wat tegenwoordig wordt gezegd: de adolescentieperiode.

1. Van 12-14: De 2e koppigheidsperiode. De vlegeljaren bij jongens, de negatieve jaren bij meisjes. Algemeen: de voorpuberteit.

2. Van 15-17. De eigenlijke puberteit. Hierbinnen ligt voor de jongens de negatieve fase. Deze negatieve fase duurt, evenals bij de meisjes meestal niet langer dan een half jaar.

3. Van 18-21. De adolescentie.

Bij het gros der leerlingen der ULO-school gaat het derhalve om de 1e en 2e fase.’

Wiebe Dooper