Categorieën
Cultuur Fryslân Literatuur Overpeinzingen uit Koudum

 Auke Boonemmer tweehonderd jaar geleden geboren

Op 8 juli 2023 tweehonderd jaar geleden werd Auke Boonemmer geboren. Weinig mensen, zelfs weinig Friezen, zal die naam iets zeggen. Auke Boonemmer (1823-1894) was een “ferver en skriuwer fan toanielstikken en foardrachten” zoals Wikipedy zegt. Ik zou ook niet zomaar geweten hebben dat hij precies 200 jaar geleden geboren was, als Pieter de Groot er vorige week vrijdag in zijn Friese column in de Leeuwarder Courant geen aandacht aan had besteed. Het is ook veelzeggend dat De Groot in de kop boven zijn column Boonemmer een “fergetten tiidgenoat fan Waling Dykstra en Tsjibbe Gearts [van der Meulen]” noemt.

Geboorteakte Auke Boonemmer.

De column van De Groot is een mooi eerbetoon aan deze vergeten schrijver, die geen gemakkelijk leven gehad heeft. Jan Tjerk Auke Boonemmer kwam ter wereld op 8 juli 1823 – “mei help fan dokter Eeltsje [Halbertsma]” zo zegt De Groot – als jongste van acht kinderen van schoolmeester Wytse Uilkes Boonemmer. Toen Auke vijf jaar oud was, kreeg zijn vader ruzie met het schoolbestuur en werd hij ontslagen. Het gezin verhuisde naar Burgum, waar vader boekhouder werd. In Burgum kwam Auke op dezelfde school als de latere schrijver Tsjibbe Gearts van der Meulen.

Na de lagere school ging Auke op twaalfjarige leeftijd bij zijn broer in de leer om schilder te worden. Schildersknecht Auke las graag en begon zelf ‘Friese stukjes te schrijven’. “Het meeste schreef hij bij nacht, daar hij ‘s daags de verfkwast moest hanteeren” schreef G.A. Wumkes in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (deel 6, 1924). Wumkes zei daar onder andere ook nog: ”De menschen prezen hem, maar ze lieten hem in armoede sterven. Lijdend aan vervolgingswaanzin kreeg hij zijn schamel einde.”

LC-artikel van 22 mei 1982 over Boonemmer.

Dat einde kwam in 1894 in Ryptsjerk waar hij in een arbeidershuisje van de diaconie leefde. Hij werkte toen niet meer vanwege psychische problemen. Hij leed aan achtervolgingswaanzin, had depressieve buien en werd waasrchijnlijk dement. Over de laatste periode van Boonemmer in Ryptsjerk schreef P.J. Riedsma in een ingezonden brief in de Leeuwarder Courant van 7 juni 1982. De toenmalige Ryptsjerker had wel verhalen gehoord van zijn vader die Auke Boonemmer nog gekend had. Hij schrijft onder andere:

“Zo heeft Auke ook wel nachten bij mijn grootouders in de kamer gezeten met een peterolielichtje aan, want hij had dan […] één van zijn bange buien. Als mijn pake ‘s morgens in de stal was, dan zat Auke alleen bij beppe (dat was een hele lieve vrouw) en die kon hem wel wat leiden, hij liep haar ook iedere stap achterna.

Hij moet ook in zo’n depressieve bui van de trap van de molkenkelder zijn gevallen. En een vast arbeider heeft hij de stuipen eens op het lijf gejaagd toen deze in het donker bij de staldeur stond om ingelaten te worden, toen Auke riep: “Ben ik blij dat jij het bent Kees, want er zit iedere keer een achter mij aan.” Nadat Auke wat gekalmeerd was en mee naar binnengekomen was, was de angst weer over.”

De Leeuwarder Courant van 29 januari 1861 schrijft in een heel kort berichtje dat dorpsgenoot Auke Boonemmer op 1 januari gesproken heeft op een avond van de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen. Geassisteerd door een van de leden droeg Boonemmer een door hem geschreven dialoog voor met als titel ‘Oud en Nieuw. De krant schrijft daarover’: “Heeft Boonemmer als Friesche schrijver welligt eenige bekendheid verkregen, in dit stuk blinkt zijn geniale aanleg geheel door, waarom ook hem den welverdienden lof door al de aanwezigen mogt tendeel vallen”.

Naast zijn werk als schilder schreef Auke Boonemmer, in het Fries. Mede door toedoen van Tsjibbe Gearts van der Meulen werden zijn teksten (gedichten, tweespraken) geplaatst in tijdschriften (bijvoorbeeld Iduna) en jaarboekjes (Swanneblommen). Er zijn ook wel enkele verzamelbundeltjes van hem uitgegeven, zoals De Jounpraters to Stoppelgea (Frentsjer 1855) of It doarpke oan ’t spoar (Frentsjer 1875).

In een groot artikel met als kop ‘Auke Boonemmer (1823-1894) en it iere soasjalisme’ in de Leeuwarder Courant van 22 mei 1982 wijst Sytze Jan van der Molen op het socialistische karakter van enkele van de gedichten die Boonemmer schreef en ook wel voordroeg. Hij citeert in het artikel het gedicht ‘Krap jild’. Boonemmer nam het op in zijn bundel It doarpke oan ‘t spoar uit 1875, maar volgens Van der Molen droeg Boonemmer het gedicht al voor toen hij ruim tien jaar eerder ’s winters met voordrachtsavonden op pad was met Jentsje Sytema.

Want Auke Boonemmer heeft ook een rol gespeeld bij de Winterjûnenochten die vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw overal in Friesland plaats vonden. De meest genoemde namen daarbij zijn natuurlijk Waling Dykstra en Tsjibbe Gearts van der Meulen. Maar Tsjibbe Gearts heeft vanaf 1860 maar een paar winters met Waling Dykstra meegedaan. In de winter van 1863 tot en met 1867 ging Dykstra met Gerben Colmjon op pad en van 1868 tot 1874 was Auke Boonemmer zijn partner.

Boonemmer kwam met Waling Dykstra en het Winterjûnenocht ook in Koudum namelijk in ieder geval op 10 februari 1869 bij “de Vries” en op donderdag 19 februari 1874 bij Jaarsma. Dat blijkt uit advertenties uit de Leeuwarder Courant. Boonemmer zelf was heel tevreden over de jaren dat hij met Waling Dykstra op pad was voor het Winterjûnenocht: “Mei ús foardragen hab ik binei hele Frîslân throchsjoen, en dat het my mei foarname en gelearde hearen în selskip en by hjar în ‘e hûs en oan tafel brocht.”

Dat citeert S.J. van der Molen in zijn boek over 65 jaar Winterjûnenocht En ús Harke mei syn kleare kop uit 1984. Van der Molen laat ook zien dat het niet helemaal duidelijk is hoe de Winterjûnenochten begonnen zijn. Volgens Waling Dykstra is hij er met Tsjibbe Gearts van der Meulen mee begonnen.Dat klopt ook wel, maar Auke Boonemmer zegt dat het idee van hem komt. Hij zou hij rond 1860 aan Tsjibbe Gearts voorgesteld hebben om voordrachtsavonden te houden en daar een inkomen uit te halen.

Hoe het ook zij, Tsjibbe Gearts ging met Waling Dykstra in zee en de beide mannen brachten in de herfst van 1860 hun eerste Winterjûnenocht. Dat Winteravondgenot (zoals Van der Molen Winterjûnenocht graag in het Nederlands vertaalt) bleek zo succesvol te zijn dat er in december 1863 maar liefst drie duo’s met een Fries Winterjûnenocht op pad gingen: Dykstra en Colmjon, S.A. Sjollema en R. van Dyk, plus Auke Boonemmer en Jentsje Sytema.

Met Sytema heeft Boonemmer voordrachten gehouden op diverse plaatsen in Friesland in de winters van 1862 tot 1864. Dat deed hij onder de naam Frîske Winterjûnenocht of ook wel Frîske Winterjunde-nocht. Dat laatste is bijvoorbeeld te lezen in een advertentie in de Leeuwarder Courant van 4 november 1864, waarin Sytema en Boonemmer herenlogementhouders oproepen om hen te boeken. Aan de samenwerking tussen Sytema en Boonemmer kwam een eind doordat Sytema met zijn zoon voordrachten ging houden. Maar niet lang daarna kreeg Boonemmer de vraag van Waling Dykstra of hij niet met hem mee wilde doen.

Hoewel hij nu een vergeten schrijver genoemd kan worden, van wie zelfs geen portret bekend is, komt zijn naam wel voor in de literaire handboeken. In zijn Koarte skriftekennisse fan de Fryske literatuer (2e druk, 1958) is Jan Tjittes Piebenga zelfs behoorlijk lovend over Boonemmer. Hij eindigt zijn stuk ook nog optimistisch met deze woorden: “Boonemmer hat yn syn tige aparte autobiografy (foar in great diel ôfprinte yn Swanneblommen, 1919) skreaun, dat er net op de neiteam hoefde to tidigjen. Hy wie mis; as syn bêst wurk earst mar ris byinoar stiet, sil de neiteam him fan herten tankber wêze.” Tsja, als zijn werk eerste eens verzameld wordt!?

Helaas constateerde Tineke Steenmeijer-Wielenga in 2006 in Zolang de wind van de wolken waait, de meest recente ‘Geschiedenis van de Friese literatuur’: “Van diverse dichters uit de negentiende eeuw werd het werk nooit heruitgegeven in een verzamelbundel met een verduidelijkende inleiding. Doordat hun boekjes langzamerhand onvindbaar zijn geworden of hun werk zelfs alleen te lezen was in tijdschriften, drongen van hen in de canon van de Friese poëzie eigenlijk alleen die teksten door die op muziek gezet werden en die soms nog tot in onze tijd gezongen worden. Dat geldt behalve voor L.C. Murray Bakker ook voor Tiede Roels Dykstra, Jelle Piters Troelstra, Gerben Piters Colmjon, Jan Gelinde van Blom, Jilles Klaasesz, Auke Boonemmer en anderen.”

Grafsteen Auke Boonemmer. Collectie Tresoar

Voor Auke Boonemmer is dat het gedicht ‘Breidzje’, waarvoor hij zeer waarschijnlijk het Nederlandse lied ‘De spinster’ (ook al een bewerking) in het Fries bewerkte. Het staat nog steeds in het overbekende Friese liedboek Fryslân sjongt, met als eerste couplet:

’t Wie in simmerdei, in moaie jûn;

Ik hie sa’n moed, koe alles tille;

‘k Siet foar ús doar en tocht my bliid,

en breide en song fol nocht en wille.

Dat hearde in feint, hy lake sa;

Doe skamme ik my, mar breide ta.

© Jelle van der Meulen