Categorieën
Verhalen

SERPENT

Gewoontegetrouw begon Bert de dag met een bak sterke zwarte koffie, waarna hij een zelfgerolde peuk opstak van Van Nelle zware shag, om daarna op het toilet zijn gedigesteerd residu van de vorige dag los te laten in de wc-pot. Zijn ervaring was dat deze volgorde van doen de stoelgang gunstig bevorderde. Maar geheel tegen de getrouwe gewoonte in produceerde Bert niet het gebruikelijke stevige excrement. Het was een gespetter daar van onderen en een kramp door heel zijn lijf zoals Bert nog nooit had meegemaakt. Hij werd er duizelig van. Het voelde alsof al zijn ingewanden eruit kwamen. Om over de gewelddadige stank maar te zwijgen. En zijn sluitspier bleef wijd open staan. Er spoot nog meer kwalijk riekende vloeistof uit zijn aarsgat. Liters, in Berts beleving.

Het daagde in zijn geest dat hij misschien wat verkeerds gegeten had, maar had geen voorstelling van wat dat kon zijn. Gewoontegetrouw had hij de voorgaande avond een gezonde en verse maaltijd naar binnen gewerkt. En ’s avonds één glaasje rode wijn uit een nieuw aangebroken fles. Toch bleef het maar borrelen en pruttelen in zijn darmstelsel. Na een paar flinke vlagen buikwind, voelde Bert een steviger substantie zich aandienen. Dat deed zijn gemoed goed.

Maar wat er nu uitkwam deed pijn aan zijn aarsgat, en voor een keutel werd die wel erg lang. En het leek te bewegen. Toen hij het laatste stuk eindelijk eruit voelde glippen, stond Bert meteen op en keek in de wc-pot. Wat hij daar zag ging zijn bevattingsvermogen te boven. Daar lag een kronkelende slang, en niet een kleintje. Met zijn broek op de knieën stond Bert als vastgenageld aan de grond naar dat beest te staren. Hoe kon dit kreng in godsnaam uit zijn lichaam komen. En vreemder nog, hoe kon dat serpent in zijn lijf gekomen zijn, en daar geleefd hebben? En hoe lang? Deze gedachten maakten hem misselijk. Hij kon zijn kokhalzen niet onderdrukken, en leegde zijn bescheiden maaginhoud bovenop de kronkelende slang. Die was daar niet van onder de indruk.

Uit de smerige drab kronkelde de slang omhoog uit de wc-pot. Bert zag de gemene slangenogen, groen met een verticaal zwart streepje. En dat gespleten tongetje constant in beweging, in en uit die bek. De dikke kop reeds over de rand van de wc-pot. In bange afschuw besefte Bert dat hij tot handelen moest overgaan. Dat beest moest weg. Hij spoelde de wc door en hield de spoelknop lang ingedrukt. Ook hiervan was de slang niet onder de indruk, hij werkte zich verder omhoog over de rand van de pot. Bert spoelde nogmaals door, maar de stortbak vulde zich te langzaam om voldoende waterkracht teweeg te brengen.

Hij moest hem doodslaan. Bert keek om zich heen op zoek naar een krachtig slagvoorwerp. In de wc was dat niet echt zo voorhanden. Niets anders dan de staande toiletrolhouder voor de reserverollen. Hij greep deze en begon ermee als een gek op de slang te meppen. Ook daarvan leek de slang niet erg onder de indruk. Het was een hardnekkig kreng. Tot Bert met een welgemikte mep op de kop het leven eruit sloeg. Hijgend maar voldaan viste hij hem uit de pot, niet wetend wat ermee aan te moeten. Uiteindelijk gooide Bert het levenloze beest maar in de groene container.

Een bevrijding, zou je denken. Maar zo beleefde Bert het helemaal niet. Het hele gebeuren drukte zwaar op zijn gemoed. Het zich ontdoen van de slang leidde niet tot de aanvankelijk gevoelde opluchting, integendeel hij werd er onzeker van. Een gevoel van verwarring beheerste hem. Hij miste zijn geestelijke sterkte en weerbaarheid. Hij voelde zich zwak, lamlendig en kwetsbaar. Een zenuwachtige ongedurigheid deed hem doelloos rondlopen. Een voortdurende twijfel vrat aan zijn geest. En zijn libido was niet meer wat het geweest was. Kortom, hij voelde zich welhaast net zo levenloos als de slang in de groene container. Na een tweeslachtige geestelijke worsteling kwam Bert tot een slotsom: hij moest weer een slang in zijn lijf zien te krijgen. Maar hoe?

Dolf Alberts