Categorieën
Columns

MAGERE JAREN

De magere jaren waren aangebroken. De jaren van de magere koeien uit de voorspellende droom. Maar daar was niets mee gedaan. ’s Lands regering had ingrijpende maatregelen voor zich blijven uitschuiven.

Thans waren de pakhuizen en koelsilo’s leeg. Had men in een vroegere hongerperiode nog bloembollen kunnen eten, heden ten dage waren die, waarschijnlijk vanwege het gebruik van pesticiden, herbiciden en groeibevorderende middelen in de teelt, niet meer te vreten. Volkstuinen werden geplunderd, en de steeds leger rakende supermarkten moesten er ook aan geloven. Van ordehandhaving was geen sprake meer, politie en leger waren tot niets meer in staat. Er was een opmerkelijke stijging in de aangifte van vermiste personen. Een grote landelijke ochtendkrant wist in koeienletters te melden dat dit te wijten was aan een heimelijk sluipend kannibalisme onder de bevolking. De ene hongerende mens vrat de andere hongerende mens op.

Een landelijke politieke partij, die zijn vette jaren inmiddels ook had gehad, baarde opzien door te verkondigen dat de staat deze volkse trend moest reguleren: eerst het ‘dorre hout’ maar consumeren, de demente bejaarden in de geldverslindende verzorgingshuizen. Een eveneens zieltogende partij, maar dan van christelijk allooi, reageerde geschokt dat daarna de gehandicapten zeker aan de beurt zouden zijn, en vervolgens de maatschappelijk en economisch nutteloze pensionado’s die ook louter geld kostten. In weerwil van alle diepe verontwaardiging, ging het die kant wel op. Ook zag men vrijwel geen hondenuitlaters meer.

Boek over de Zwarte Dood.

Een zware gesel trok over het land, een cataclysme van ongekende omvang. Alleen de 14e-eeuwse vloek van de Zwarte Dood kwam daarbij in de buurt, de mensenlevens verslindende plaag, die ook nog gepaard ging met misoogsten en hongersnoden. Meer dan een derde van de Europese bevolking werd weggevaagd. Thans gebeurde hetzelfde in onze zo modern geachte tijd. Corona was slechts een futiel lachertje geweest. Waar overigens niets van was geleerd.

De hongerdoden vielen bij de massa, ziekten grepen om zich heen en eisten eveneens hun talrijke tol. In de (asociale) media stak een polemiek op over waar de schuld neergelegd moest worden. De regering, de stiktofzeurders, de boeren zelf, die niets meer produceerden, of toch die vermaledijde klimaatverandering? De Russische grootheidswaanzinnige dictator en zijn waanzinnige oorlog? De heimelijk samenzwerende wereldelite? Er was zelfs een partij die de asielzoekers aanwees als de kwade geesten van alle ellende. Uiteindelijk leidde al dat gewauwel tot niets, en kwam het louter aan op puur overleven. Zoals altijd ging dat de welgestelden beter af dan de onwelgestelden.

Gelijk als in de middeleeuwen na de Zwarte Dood, brak er nadat de bijna alles verzengende rampspoed was uitgeraasd een periode aan van ongeëvenaarde bloei. Ruimte voor iedereen, huizen voor iedereen. Kansen voor iedereen, economische voorspoed. Rijkdom voor iedereen. En geen asielzoekers meer. De vette jaren waren aangebroken. Geen Gouden Eeuw wellicht, maar toch minstens een Gouden Decennium. Over een mogelijke herhaling van de Zwarte Periode, zoals die was gaan heten, werd niet of nauwelijks nagedacht. De overlevenden hadden het maar al te goed, er heerste een ware volkseuforie. De algehele stemming was: wie dan leeft, die dan zorgt. En ‘s lands regering dacht er net zo over.

© Dolf Alberts