Categorieën
Boeken Cultuur Geschiedenis Literatuur Overpeinzingen uit Koudum

DRIEDUBBEL MOOI

Binnenkort krijgt Marita Mathijsen de Everwinus Wassenbergh Penning. Dat zal de gemiddelde lezer begrijpelijkerwijs niet veel – of misschien wel helemaal niks – zeggen, maar ik vind dat in driedubbel opzicht mooi. Ik zal uitleggen waarom en dan moet ik natuurlijk beginnen met wat die prijs inhoudt. De Everwinus Wassenbergh Penning – door de organisatoren met een knipoog de ‘Nobelprijs van de neerlandistiek’ genoemd – is een prijs die uitgereikt wordt door het internettijdschrift Neerlandistiek aan iemand die tot de belangrijkste neerlandici kan worden gerekend.

Everwinus Wassenbergh.

Emeritus-hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde Marita Mathijsen krijgt de penning op 15 april 2023 tijdens de Neerlandistiek-dagen in Utrecht ‘voor haar jarenlange inzet voor de studie van de Nederlandse Taal en Cultuur’. Dat lijkt me meer dan verdiend, maar ik ben niet helemaal onbevooroordeeld. Marita heeft mij nog enthousiaster voor de neerlandistiek gemaakt dan ik al was toen ik met die studie begon. Zo heeft ze mijn doctoraalscriptie begeleid en beoordeeld. Daar stelde ze behoorlijk wat eisen aan en ik vond dat geweldig. Gezien de woorden van Marita in de beoordeling van die scriptie heb ik de uitvoering ook wel wat overdreven, maar dat ging eigenlijk vanzelf.

Dat betekende wel dat mijn afstuderen pas in 1981 plaats vond, al had  ik mijn laatste colleges in 1978 afgerond. Want hoewel ik met een aantal medestudenten jarenlang geroepen had ‘wij gaan niet het onderwijs in’ was ik zo eigenwijs geweest om na het laatste college wél het onderwijs in te gaan. Dat kostte mij zoveel tijd, dat ‘nog een paar maandjes’ werken aan mijn doctoraalscriptie uitliep op ‘nog een paar jaartjes’.

Voorkant doctoraalscriptie Jelle van der Meulen.

Het idee voor die scriptie (De brieven van C.G. Withuys aan J. Immerzeel Jr. Met een inleiding en annotaties. Doctoraalscriptie Instituut voor Neerlandistiek Amsterdam, 1981) kwam bij Marita vandaan. Zij gaf op de Universiteit van Amsterdam vanaf 1974 als kandidaat-assistent college en behandelde diverse negentiende-eeuwse onderwerpen. Ik volgde een college over negentiende-eeuwse tijdschriften en was verkocht.

Bij een onderzoek in de Koninklijke Bibliotheek was Marita Mathijsen gestuit op honderden brieven van negentiende-eeuwse dichters aan boekhandelaar en uitgever (van onder andere de Muzen Almanak) Johannes Immerzeel Jr. Een goudmijn voor neerlandici die meer over de literaire wereld van die tijd wilden weten. Inmiddels had ze haar enthousiasme over de negentiende eeuw op een aantal studenten overgebracht. Dat deed ze overigens heel simpel: door er zelf enthousiast over te zijn. Van de door Marita Mathijsen geïnspireerde studenten was ik er ook een, en net als twee medestudenten, Henk Eijssens en Dick Welsink*, koos ik een dichter – in mijn geval C.G. Withuys (1794-1865) – om diens 83 brieven aan Immerzeel te bestuderen.

‘Schandaal in Leiden’, door Marita Mathijsen, Henk Eijssens en Dick Welsink.

Het werken aan mijn doctoraalscriptie was zeker in het begin een gouden tijd. Met Henk en Dick ging ik een keer in de week van Amsterdam naar de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag om – met potlood – in de handschriftenkamer brieven over te schrijven. Zo ging dat toen**. Soms zaten we daar aan die grote tafel tegenover Hella Haasse die er ook brieven overschreef om ze in haar historische romans te kunnen gebruiken. Mijn plezier in de negentiende-eeuwse literaire wereld, aangestoken door Marita Mathijsen, is daarna nooit meer verdwenen. De negentiende-eeuwse boeken zelf wel, want die heb ik, met uitzondering van de Friese, bij mijn verhuizing naar Koudum, weggedaan.

E.G.A. Galama, collectie DBNL.

Dat is dus de eerste reden waarom ik het mooi vind dat Marita Mathijsen de Everwinus Wassenbergh Penning krijgt. Een tweede reden betreft de naamgever van de prijs. De erepenning is genoemd naar Everwinus Wassenbergh (1742-1826), de eerste hoogleraar Nederlands. Met de naam Everwinus Wassenbergh kwam ik voor het eerst in aanraking via professor E.G.A. Galama bij wie ik een aantal jaren colleges Fries volgde. In een college over de Friese zeventiende-eeuwse dichter Gysbert Japicx besprak hij de waardering van Wassenbergh voor diens poëzie en het zou me niets verbazen als hij in het college dezelfde passages gebruikte als in de rede waarmee hij in 1963 het bijzonder hoogleraarschap in de Friese taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam aanvaardde (zie foto fragment).

Fragment uit E.G.A. Galama-Gysbert Japiks en het oordeel van tijdgenoot en nageslacht.

Wassenbergh was hoogleraar Grieks aan de Universiteit van Franeker en bewonderde en bestudeerde het werk van Gysbert Japicx. Maar later pas begreep ik dat die Everwinus Wassenbergh ook de eerste hoogleraar Nederlands was aan een Nederlandse universiteit. Nog steeds kom je als eerste hoogleraar Nederlands meestal de naam tegen van Matthijs Siegenbeek die in september 1797 hoogleraar in Leiden werd.

Maar al in 1790 had Wassenbergh in Franeker toestemming gevraagd om een college Nederlands te geven. Daar is toen positief op gereageerd, al is niet bekend of hij toen al echt colleges Nederlands is gaan geven. Wel zeker is dat op 9 juni 1797 bepaald werd dat Wassenbergh naast hoogleraar Grieks aan de Franeker universiteit ook als hoogleraar ‘in de Nederduitsche Taalkunde’ werkzaam zou zijn. En dat is in ieder geval enkele maanden eerder dan het hoogleraarschap van Matthijs Siegenbeek!

Overigens was er bijna geen groter contrast mogelijk tussen de colleges van Marita Mathijsen en die van professor dr. E.G.A. Galama. Bij de laatste zaten hooguit vijf studenten, maar meestal twee of drie en af en toe was ik de enige. Maar dat maakte voor het college niks uit. Professor Galama – ik heb hem nooit anders genoemd – droeg voor uit vergeelde schriften. Dat was niet eens saai, maar in de zeventiger jaren van de vorige eeuw wel al behoorlijk ouderwets en dat was zijn taalgebruik ook, getuige het briefje dat ik ooit van hem kreeg.

Het briefje van professor Galama.

En de (werk)colleges van Marita – want zo konden we haar gewoon aanspreken – waren in mijn herinnering sprankelend. Daar deed je wat, terwijl je ondertussen ontzettend veel leerde en vooral ook zin had om steeds meer te leren. En ook al werd de negentiende eeuw toen door neerlandici nauwelijks bestudeerd, je moest er op tijd bij zijn om je in te schrijven voor de colleges van Marita, want die zaten zo vol. Maar goed, dat is allemaal al bijna een halve eeuw geleden.

De derde reden waarom ik de toekenning van de Everwinus Wassenbergh Penning voor Marita Mathijsen zo  mooi vind, is dat de prijs ingesteld is door het internettijdschrift Neerlandistiek (https://neerlandistiek.nl/). Dat tijdschrift is voor mij dé inspiratie om nog steeds te houden van de studierichting die ik ooit koos. Het tijdschrift informeert dagelijks over ontwikkelingen in het vakgebied van de Nederlandse taalkunde, letterkunde en taalbeheersing. Dat gaat van aankondigingen van lezingen of manifestaties tot besprekingen van literaire studies en van columns tot beschouwingen over literatuuronderwijs.

Wekelijks lees ik daar enkele artikelen die me telkens doen beseffen wat een prachtig vakgebied de neerlandistiek is. En ik durf best te zeggen dat ik er trots op ben dat mij eind vorig jaar gevraagd is om een artikel dat ik eerder voor Brekt schreef, ook op Neerlandistiek.nl te laten plaatsen. Het was een artikel over de – bescheiden – rol van mijn huidige woonplaats Koudum in de Rimen en Teltsjes van de gebroeders Halbertsma. Dat boek is, kort door de bocht, voor de Friese literatuur nog bekender en zeker belangrijker is geweest dan de Camera Obscura van Nicolaas Beets in de Nederlandse literatuur.

Voorkant Rimen en teltsjes – editie 1918.

Het verzoek om het artikel te mogen overnemen kwam van Marc van Oostendorp, hoogleraar Nederlands en Academische Communicatie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Dat is ook bij uitstek iemand die in aanmerking zou kunnen komen voor de Everwinus Wassenbergh Penning. Ware het niet dat hij hoofdredacteur is van het online tijdschrift Neerlandistiek, de organisatie die deze prijs uitreikt.

* Henk (H.J.) Eijssens schreef De brieven van J. van Harderwijk, Rzn aan J. Immerzeel, Jr. Doctoraalscriptie Instituut voor Neerlandistiek Amsterdam, 1980; Dick Welsink maakte Sed magis amica veritas, 27 brieven van A. van der Hoop Jr. aan J. Immerzeel Jr.. Ingeleid en van aantekeningen voorzien. Doctoraalscriptie Instituut voor Neerlandistiek Amsterdam, 1983.
Zowel Henk Eijssens als Dick Welsink kwamen inderdaad niet in het onderwijs terecht. Henk werd archivaris; eerst in het gemeentearchief van Rotterdam en hij was later Hoofd Archieven in Den Haag. Dick Welsink heeft nog wel samen met mij stage gelopen op een middelbare school in Lisse, maar werd conservator in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum dat vanaf 2016 Literatuurmuseum heet.
** Henk Eijssens schreef hierover in 2009 in een artikel in het digitaal verschenen ‘Geloof mij Uw oprechte en dankbare Vriend’. Brieven uit de Nederlandse letteren, verzameld en van commentaar voorzien door vrienden van Marita Mathijsen, 30 oktober 2009. (https://www.dbnl.org/tekst/dijk069math01_01/dijk069math01_01_0014.php)

© Jelle van der Meulen