Categorieën
Boeken Cultuur Geschiedenis Humor Kunst Literatuur Overpeinzingen uit Koudum Taal

VLAAMSE BOONTJES

Boven deze overpeinzing uit Koudum stond aanvankelijk gewoon ‘Boontjes’, maar die titel zou misleidend zijn. Want deze boontjes hebben niets te maken met de scheldnaam of, iets vriendelijker, de bijnaam voor Koudumers: Beantsjes, Boontjes. Nee, dit stukje gaat over Vlaamse Boontjes, al begint het wel in Koudum, of eigenlijk nog iets eerder, in Castricum.

Onze verhuizing van Castricum naar Koudum in 2016 betekende dat we kleiner gingen wonen. Dat was op zich helemaal niet erg, want we wonen in ons huis in Koudum met heel veel plezier. Een minpuntje was wel dat het aantal boeken drastisch ingeperkt diende te worden. Zo ging verreweg het grootste gedeelte van mijn verzameling Nederlandse literatuur weg. Voor een (gepensioneerde) leraar Nederlands was dat geen geringe stap, maar het ging me gemakkelijker af dan vooraf gedacht.

Twee schilderijen van Wilhelm Mechnig (1929-2004).

Een paar jaar geleden vonden we dat de overgebleven boekenkasten in de kamer nog te veel plaats innamen en we zaagden de bovenstukjes ervan af. Daar ging de rest van de Nederlandse literatuur, maar het leverde ruimte op voor een vijftal etsen en monotypes van de uit Aalst afkomstige Vlaamse kunstschilder Wilhelm Mechnig (1929-2004). Van Mechnig hingen in de woonkamer in Koudum tot dan alleen enkele schilderijen, maar voor het ook prachtige grafische werk was op de muur geen plaats. En nu wel dus.

De Boonkast in Koudum. © Jelle van der Meulen

Ondanks de fikse opruimwoede is overigens nog niet álle Nederlandse literatuur de deur uit gegaan. Mijn verzameling boeken van en over Louis Paul Boon is gebleven, al staat de Boonkast enigszins verdekt opgesteld. Jaarlijks komen daar zelfs boeken bij, dit jaar bijvoorbeeld een nieuw deel Boontjes, Boontjes 1974. Onder het ‘pseudoniem’ Boontje schreef de Vlaamse auteur Louis Paul Boon (Aalst 1912 – Erembodegem 1979) van 1959 tot 1978 linksboven op pagina 2 van het Belgische dagblad Vooruit een column, een cursiefje of, zoals zo’n stukje genoemd werd naar zijn ‘pseudoniem’, een Boontje. 

Roman De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon uit 1953.

Al jaren is men bezig om deze Boontjes per jaar gebundeld uit te geven, met toelichtingen over door Boon genoemde gebeurtenissen en personen. We zijn inmiddels tot en met 1974, dus we hebben nog vier delen te gaan en ik beleef elke keer veel plezier aan de pakweg driehonderd Boontjes die hij jaarlijks schreef. Nee, zulke literaire monumenten als De Kapellekensbaan (1953) of Pieter Daens (1971) zijn die krantenstukjes niet, en er zitten ook wel duidelijke missers of gemakzuchtige stukjes bij. Maar niet voor niets schreef het Vlaamse tijdschrift Humo: “De Boontjes behoren, met de cursiefjes van Simon Carmiggelt en Godfried Bomans, tot de smakelijkste krantenstukjes die ooit in het Nederlands zijn geschreven.”

Boontjes 1974 verscheen begin juni al, maar de dikke pil (518 bladzijden) belandde op de stapel nog te lezen boeken. Tot vorige week, toen de trek in Boontjes te groot werd. Net als in de andere delen beschrijft en becommentarieert Louis Paul Boon diverse onderwerpen. Zo schrijft hij net zo gemakkelijk en gemoedelijk over wereldproblemen als over de Belgische politiek, net zo smakelijk over grote kunstenaars of filmsterren als over zijn buurman of de postbode. 

In menig stukje komen schrijvers ter sprake, schrijvers van wereldliteratuur (Dostojewski, Zola), uiteraard Vlaamse schrijvers (Streuvels. Elsschot, Gijsen, Lampo), maar ook Nederlandse schrijvers. Het viel me in de Boontjes 1974 op dat Boon in die laatste categorie nauwelijks schrijft over de echt literaire auteurs, uitgezonderd de 19e-eeuwse Multatuli. Dus geen W.F. Hermans of Harry Mulisch, wel Rinus Ferdinandusse, Simon Carmiggelt of C. Buddingh’.

Barbierstelloor (kapperskom, scheerkom).

Maar het aardigst vind ik toch de beschrijvingen van allerlei dagelijkse gebeurtenissen die Boon op de hem zo herkenbare, enigszins humoristische stijl noteert. Een mooi voorbeeld daarvan is het Boontje van zaterdag/zondag 18/19 mei 1974. Boon vertelt daarin dat hij met zijn zoon in Aalst naar de ‘prondelmarkt’ (rommelmarkt, antiekmarkt) gaat. Zijn zoon Jo is fotograaf en is geïnteresseerd in oude camera’s. Maar op de markt merkt vader Louis een antieke barbierstelloor (kapperskom, scheerkom) op.

Portret van Louis Paul Boon door Wilhelm Mechnig uit 1983.

Terwijl Louis prakkiseert of hij de kom zal kopen – hij wil hem graag hebben, maar hoe duur is zo’n ding wel niet en heeft hij er thuis wel plek voor? – komt de Aalsterse kunstschilder Wilhelm Mechnig, ‘vriend Mechnig’, naast hem staan. Die aarzelt geen moment, koopt de ‘barbierstelloor’ voor een prikje en verdwijnt met de kom. Boon besluit het stukje als volgt: “Met wat spijt zei ik achteraf tot mijn vrouw: ‘De telloor van Achiel den Barbier lag daar ook nog.’ ‘En waarom hebt ge ze niet gekocht?’ wou mijn vrouw weten. Ik keek naar de lege plaats waar ze gelegen had, en zei: ‘Mechnig is ermee weg.’”

Fragment uit Boontjes, 1974.

Ik zou moeiteloos tientallen stukjes uit de Boontjes 1974 kunnen citeren waarbij ik moest glimlachen, die me ontroerden of waarover ik me verbaasde. Maar daarmee zou ik de lezer van dit stukje waarschijnlijk overvoeren. Daarom alleen nog dit: als toetje bij deze Vlaamse Boontjes ontdekte ik dat het Vlaams-Brabantse woord prondel verwant is aan het Friese woord prongel dat ook ‘rommel’ betekent. Maar net als ‘prongel’ in Friesland zul je het woord ‘prondel’ in Vlaanderen ook wel niet veel (of helemaal niet meer) tegenkomen.

© Jelle van der Meulen